Translate

donderdag 16 juni 2011

De identiteit van de onderwijskwaliteit

Natuurlijk wil ik het niet weten, maar over een paar maanden ben ik twintig jaar werkzaam in en voor het onderwijs: als docent (mbo, havo, vwo), als onderwijsadviseur en nu bijna 8 jaar als docent en coördinator aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. En al twintig jaar hoor ik dat de jeugd dommer wordt en het onderwijs slechter. Dat is niet vreemd. Vaak immers is al aangegeven dat dit sinds Plato al gezegd en geschreven wordt. Wat dat betreft is het opmerkelijk dat een steeds dommere jeugd er toch in geslaagd is om onze samenleving te ontwikkelen van de tijd van de oude Grieken naar de moderne technologie.

Ik zou de feiten wel eens willen zien waaruit klip en klaar blijkt dat de jeugd dommer wordt en het onderwijs slechter. En dan bedoel ik niet een feit zoals het recente inspectierapport, waarin een beperkt aantal opleidingen onderzocht is en waarin de geconstateerde tekortkomingen deels betrekking hadden op onder meer het ontbreken van duidelijke beoordelingscriteria. Dat de inspectie hier op wijst is volkomen terecht, maar de constateringen geven niet aan dat het nu slechter is dan vroeger. Sterker nog, in de tijd dat ik studeerde (jaren 80) ontbrak het mij als universitair student geheel aan inzicht op de beoordelingscriteria die bijvoorbeeld golden voor mijn afstudeerscriptie. Dat sommige zaken nu niet goed zijn, wil niet zeggen dat ze vroeger beter waren!

En of de jeugd dommer wordt? Een aantal jaren geleden voerden we aan de economische faculteit van de HAN een (inmiddels afschafte) integrale toets in na het eerste half jaar in de propedeuse. Volgens ons omvatte die toets de basiskennis waarover elke econoom (van commercieel econoom tot accountant) over zou moeten beschikken. Die toets hebben we destijds ook als docenten gemaakt en velen van ons (toch vrijwel allen econoom) zakten voor die toets. Dat deden studenten overigens ook massaal, maar dat is nog geen reden om aan te nemen dat de studenten dommer waren (hooguit konden we concluderen dat de studenten niet slimmer waren dan de docenten, wat maar goed is ook).

En toch, hoewel ik niet overtuigd ben van het feit dat de jeugd dommer wordt of het onderwijs slechter, is er natuurlijk wel wat aan de hand. Als variant op een bekende uitspraak kunnen we zeggen dat elk land het onderwijs krijgt dat het verdiend. En dan heeft Nederland alle recht op slecht onderwijs. We geven er weinig geld aan uit en nemen genoegen met relatief laag opgeleide docenten. Zo is een pretprofiel op het havo voldoende om de pabo te volgen en moeten we het niet raar vinden als onze basisschoolkinderen slecht leren rekenen, omdat ze - zeker als ze enig rekenkundig inzicht hebben - moeten opboksen tegen de volkomen wiskundige onwetendheid van hun docent. Bij ons op het hbo hebben we docenten rondlopen in schaal 10 (enkelen) en 11 (velen), terwijl het voortgezet onderwijs aan eerstegraders veelal schaal 12 kan (moet) bieden. Een academische graad wordt pas sinds kort weer gestimuleerd voor docenten in het hbo al is de waardering in financiële zin daar nog niet naar.

Een tweede ontwikkeling - die wellicht nog fundamenteler is - is dat de afgelopen decennia er voor het hoger onderwijs een financieringsstructuur gold die het zowel voor studenten als opleidingen aantrekkelijk maakte om studenten zo snel en makkelijk mogelijk af te laten studeren. Onderwijsinstellingen kregen hierdoor niet de prikkel om het niveau te verhogen. Let wel: ik zeg dat onderwijsinstellingen niet de prikkel kregen het niveau te verhogen, wat iets anders is dan de prikkel kregen om het niveau te verlagen, maar in een samenleving die steeds slimmer wordt moet ook het niveau van het onderwijs omhoog omdat het anders relatief achter blijft. Oftewel: de prikkel was er niet (integendeel) om slimmere studenten af te leveren, maar juist om het niveau niet te verhogen. Overigens is niet alleen de financieringsstructuur hier een voorbeeld van. Het verkorten van de 6-jarige doctoraalopleiding naar vier jaar is hier ook een voorbeeld van, evenals het politieke streven naar 50% hoger opgeleiden in dit land.

En nu de kern. Sinds Plato wordt geroepen dat de jeugd dommer wordt. Ik geloof dat niet, maar ik ben er wel van overtuigd dat het verschijnsel zich in de recente geschiedenis heeft voorgedaan. De generatie die rond 1985 stemrecht had heeft er bewust voor gekozen om het onderwijs steeds verder (financieel maar ook anderszins) uit te kleden. Die jeugd destijds die deze keuze heeft gemaakt, mag dus met recht dom genoemd worden. En ten tweede is de kwaliteit van het onderwijs niet meer of minder dan vijfentwintig jaar geleden. Maar in een samenleving die wil groeien, moet de kwaliteit groeien en is stilstand achteruitgang.

donderdag 9 juni 2011

De identiteit van een dienstweigeraar

Vervangende dienst? Die DM ontving ik zojuist op Twitter en ik realiseerde me ineens dat ik een term gebruikte in een tweet die jongere mensen weinig meer zegt.

Formeel bestaat in Nederland nog steeds militaire dienstplicht. De opkomstplicht is echter afgeschaft. Ergo: alle gezonde Hollandse jongens moeten nog wel in dienst, ze hoeven alleen niet meer onder de wapenen te komen. En wie Frank van Wezels' roemruchte jaren heeft gelezen zal er niet rouwig om zijn. Maar goed, de militaire dienstplicht betekende dus dat je als mannelijke inwoner van dit land een tijdlang (het werd steeds minder en eindigde met 12 maanden geloof ik) in het leger moest dienen om te leren je vaderland te verdedigen.

Al toen ik een jaar of veertien, vijftien was, wist ik dat dat niets voor mij was. Daarvoor had ik verschillende redenen. Ten eerste had mijn vader geen land, dus ik wist niet welk vaderland ik moest verdedigen. Ten tweede had en heb ik een gezonde afkeer van gezag, zeker als het afgedwongen wordt door streepjes op een pak. Ten derde vond ik het leger een geldverspilling van de eerste orde en ten vierde had ik niet echt zin om te leren hoe ik andere mensen moest doden.

Als gezonde Hollandse jongen kon je dan een aantal dingen doen. Ten eerste kon je proberen om je af te laten keuren. Dat leidde soms tot hilarische taferelen terwijl het eigenlijk erg simpel was: zeg dat je homo bent en bang bent gepest te worden, en je was er onmiddellijk van af. Vervolgens kon je totaalweigeren, en 9 maanden (in mijn tijd) de bak in gaan. De mensen die dit aankonden (ik ken er enkelen) zijn altijd de mensen geweest die ik zeer respecteer. Zelf had ik het lef niet om zo ver te gaan. De optie die dan overbleef was een beroep op de Wet Gewetensbezwaarden Militaire Dienst (Wet GMD). Als je een commissie kon overtuigen van het feit dat je gewetensbezwaren had tegen gebruik van geweld, dan kon je erkend worden als gewetensbezwaarde.

Het overtuigen van die commissie was niet zo lastig en ik slaagde met vlag en wimpel voor de proef. Maar het gevolg was wel dat ik vervangende dienst moest doen, 1/3 langer dan militaire dienst ("langere tijd, dwangarbeid" zeiden we toen). Als gewetensbezwaarde viel je onder het ministerie van Sociale Zaken (niet defensie, al had ik wel een Defensie OV-kaart, een zogenaamd DOVje).

Maar mijn situatie werd nog wat bijzonderder. Ik het leger had je twee vakbonden en sommige dienstplichtig soldaten werden (na hun basistraining) "vrijgesteld wegens vakbondsactiviteiten". Ook de Vereniging Dienstweigeraars was een vakbond, namelijk de vakbond van gewetensbezwaarden in vervangende dienst. En ik ging mijn vervangende dienst doen bij de Vereniging Dienstweigeraars, en werd dus door Sociale Zaken vrijgesteld vanwege vakbondsactiviteiten.

De Vereniging Dienstweigeraars (VD) was een leuke club. We waren een vakbond voor mensen in vervangende dienst, maar probeerden tegelijkertijd zo veel mogelijk mensen uit dienst te houden. Via een omweg werd met militaire dienst dus een dienst waarbij ik mensen probeerde uit militaire dienst te krijgen. Ach ja, het was net na de jaren 80, Wilders zat nog in de luiers en Nederland was zo gek nog niet.... De VD was een vrijwilligersclub met ons, drie "vrijgestelden" als enige medewerkers "in dienst". Overdag bemanden we het secretariaat en 's avonds hadden we vaak vergaderingen met de vrijwilligers die overdag niet konden (een enkeling vanwege baan of studie, anderen natuurlijk ook omdat ze als werkloze het recht hadden om uit te slapen, zo was dat nu eenmaal in de jaren 80-begin 90). Wonend in Nijmegen ging ik elke dag met de trein op en neer, waarbij het vaak voorkwam dat ik op station Amstel de laatste trein naar Nijmegen pakte (stoptrein vanaf Utrecht) en in Nijmegen een van de eerste treinen terug had naar Amsterdam....

Eigenlijk is dit geen blog, maar een antwoord op een tweet. Maar dit antwoord kon echt even niet in 140 tekens. En terecht. Aan de idealen van de VD worden tegenwoordig veel te weinig woorden besteed.

woensdag 8 juni 2011

De identiteit en het einde van het beroepsproduct in het onderwijs

Als historicus van origine houd ik van jaartallen en ik ken ze allemaal (alleen weet ik niet meer wat er gebeurde). Voor de recente geschiedenis heb ik gelukkig de optie om in Google (een spelfout overigens, eigenlijk had de naam Googol moeten zijn, en 1 Googol is een 10 tot de macht 100, meer dan het aantal geschatte deeltjes in het heelal, maar dat alles terzijde) te zoeken met de datumoptie.

Vandaag moest ik denken aan een avond tijdens een tweedaagse, dat ik met Jos de Kleijn aan de bar stond op Mennerode in Elspeet. De tweedaagse was van mijn toenmalige werkgever, het onderwijsadviesbureau van Marinus Dekkers, en Jos was een gastspreker vanuit zijn deskundigheid als onderwijskundige aan de Hogeschool van Amsterdam. We spraken over een begrip dat toen nog niemand gebruikte in onderwijsland: het "beroepsproduct". Even wat data variëren in de zoekoptie van Google, leert me dat dit 2000 of 2001 moet zijn geweest, waarbij ik nu gok op 2000, al is het maar omdat dat een mooi getal is, en de avond dan nog net in de vorige millennium valt (voor de goede herinnering, het eerste millennium begon in jaar 1, dus het 3e begon in 2001, het jaar 0 bestaat immers niet).

Maar goed, ergens rond die millenniumwisseling in elk geval, vond het begrip beroepsproduct zijn oorsprong als een term die opgang zou maken in het onderwijs. In 2002 definieerde ik het begrip in het boek "Aan de slag met competenties": "Beroepsproducten willen we hier omschrijven als goederen of diensten die een beroepsbeoefenaar levert aan een interne of externe afnemer, die voldoen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen (specificaties) met betrekking tot het product en/of het proces, en die direct of indirect toegevoegde waarde creëren." Oftewel, zoals ik het vaak zei: beroepsproducten zijn die dingetjes waar je baas voor betaalt. Ik ken geen andere definitie en ga er daarom maar van uit dat bovenstaande (die ook oppopt als ik Google (wat in 2001 volgens mij nog geen werkwoord was, toen Yahoode en Ilsede we ook nog) de gangbare is. En hiermee hoop ik oprecht dat ik Jos de Kleijn niet te kort doe.

Sinds 2002 heeft het begrip "beroepsproduct" een vlucht genomen in het onderwijs. Talloze studenten in het beroepsonderwijs, mbo en hbo, worden geconfronteerd met het opleveren van beroepsproducten. Soms op lachwekkende wijze. Zo hadden we bij Elistha dit seizoen stagaires die "iets moesten doen voor hun beroepsproduct". Dat wat zij van school "moesten doen voor hun beroepsproduct" had in de ogen van onze organisatie geen enkele toegevoegde waarde (waarmee het dus geen beroepsproduct kan zijn volgens de definitie). Maar ook dat, terzijde, al vind ik dat ik nog steeds enig recht van schrijven heb als het begrip beroepsproduct in onderwijskundige context wordt gebruikt.

Goed nieuws voor al die scholieren en studenten: vandaag, 8 juni 2011 (al zal deze blog wellicht niet voor middernacht gereed zijn), verklaar ik, Jurroen Cluitmans die in 2002 bij mijn weten de eerste onderwijsdefinitie gaf aan het begrip "beroepsproduct" het begrip als achterhaald voor het beroepsonderwijs.

Uitgangspunt was (en dat was ook de kracht van het begrip) was dat het mogelijk was om een beroepsopleiding geheel vorm te geven aan de hand van beroepsproducten, waarbij beroepsproducten de vertaalslag waren van de competenties waarover de beroepsbeoefenaar diende te beschikken. Uiteraard heeft dit uitgangspunt veel scepsis ontmoet, maar in alle discussies die er in de eerste jaren van de 21e eeuw over gevoerd werden, is dit uitgangspunt voor mij altijd overeind gebleven. Bovendien was het, in de lijn van het boek, "Aan de slag met competenties" een noodzakelijk uitgangspunt. Als namelijk niet de gehele beroepsopleiding in termen van beroepsproducten vorm gegeven zou kunnen worden, dan was het begrip overbodig. Regelmatig heb ik destijds opleidingen die bijvoorbeeld de helft van hun curriculum in beroepsproducten wilden gieten, het advies gegeven: doe dat niet, gebruik dan een andere ordening voor je opleiding (bijvoorbeeld vakgebieden, zoals Nederlands, Boekhouden, Bedrijfseconomie en Statistiek). De kern van een curriculum is immers de logica ervan en niet de smeltkroes die tot onlogische leerlijnen leidt.

Het uitgangspunt dat een opleiding vorm gegeven kan worden aan de hand van beroepsproducten, moeten we echter loslaten in de huidige tijd. En dat heeft, het zal niet verbazen, alles te maken met social media. Het is mijn stellige overtuiging dat de professional van de toekomst, de "competentie" (tussen ""omdat ik de discussie over de definitie van competentie wel wil aangaan, maar niet van belang is voor deze blog) dient te hebben om social media op een voor zichzelf en de organisatie waar hij werkt, adequaat in te kunnen zetten. Maar die "competentie" is niet te vangen in een beroepsproduct. Niet vanwege de discussie of social media wel toegevoegde waarde leveren, maar simpelweg omdat een bijdrage in de social media niet geleverd wordt aan een afnemer, intern of extern. Want het verbinden van de term "afnemer" aan "social media" is een contradictie in terminis.

Een professional die een toegevoegde waarde levert aan zijn organisatie, is mijns inziens actief in de social media. Maar wat hij daar levert, zijn geen beroepsproducten. En daarmee is de visie dat beroepsproducten een inrichtingscriterium kunnen zijn voor het curriculum, achterhaald. En misschien is het niet eens zo dat het achterhaald is door de social media, maar is het idee altijd al een misvatting geweest. Op zich maakt dat niet zo veel uit, de consequenties zijn hetzelfde.

Het beroepsproduct, in mijn definitie van 2002, is dus achterhaald. Dan kun je twee dingen doen. Je kunt een nieuwe definitie verzinnen, maar dat leidt meestal alleen tot verwarring en onduidelijkheid waar niemand bij gebaat is. Beter is het om het begrip, net zoals het begrip ether, te beschouwen als een begrip dat ooit zijn waarde had, maar sinds het Michelson-Morely-experiment als volkomen achterhaald beschouwd moet worden.

Ik wil er dan ook voor pleiten dat met ingang van het studiejaar 2011-2012 het begrip beroepsproduct uit alle Onderwijs- en examenregelingen, toetsprogramma's, stagehandleidingen, afstudeeropdrachthandleidingen, onderwijseenheidbeschrijvingen, moduleformats, syllabi, readers en weet ik niet wat geschrapt worden. Een vervanging heb ik nog niet. Maar mag ik ook even nadenken?

maandag 6 juni 2011

De identiteit van een SoMe-gebruiker

Natuurlijk kennen we allemaal ondertussen de blogs, Facebook, Linkedin, Twitter en Hyves. Hoewel kennen nog niet betekent dat er actief aan wordt deelgenomen. Op al deze social media (twitter is wel enigszins een uitzondering) is het aantal contacten dat ik heb een veelvoud van het aantal actieve gebruikers, mensen van wie ik wel eens een andere post zie dat de automatisch gegenereerde "heeft als vriend toegevoegd".

Qua social media zijn de hiervoor genoemde echter slechts een topje van de ijsberg. Intern, in ons werk, gebruiken we natuurlijk Yammer (al ken ik geen Yammergebruiker die niet ook op de eerstgenoemde top actief is). Foursquare als locatiegebaseeerde SoMe kent ook nog wel wat gebruikers (al is er een donkerbruin vermoeden dat Facebook Places Foursquare wel gaat verstaan). Maar daarna houdt het wel zo'n beetje op. Als ik naar mijn contacten kijk (ruim 600 Linkedinners, ruim 300 Facebookers, ruim 100 Hyvers en Twitteraars en een 30-tal Foursquaregebruikers) dan blijft er een enkeling over als ik naar Gowalla, Diigo, Tumblr of Liveprofile ga, en met een enkeling bedoel ik letterlijk 1 enkeling.

Zijn het er te veel? Voor een deel denk ik ja. Hyves heb ik niet nodig als ik Facebook heb maar is alleen maar van belang voor de contacten < 13 (hoewel ik zie dat Facebook wel zegt dat je 13 moet zijn maar dat niet handhaaft). En contacten < 13, waarom zou je ze eigenlijk hebben (behalve dan als je de contacten van je kids een beetje in de gaten wilt houden). En aangezien Facebook zich ook in Nederland steeds meer zakelijk ontwikkelt, valt ook Linkedin waarschijnlijk af binnenkort. Facebook Places maakt Foursquare en Gowalla overbodig, evenals bv Geoloqi. En als we ooit met zijn allen op Tumblr gaan, is ook dat vermaledijde 140tekengebeuren dat Twitter heet, niet meer van vandaag.

Maar: al die bovengenoemde SoMe zijn nog steeds een topje van de ijsberg. En dan heb ik het niet over Youtube of Wiki's, maar dan heb ik het vooral over die SoMe die veel meer aangeven wie we zijn, wat we zoeken. Daarbij denk ik bv aan allerlei datingsites die volgens de definitie natuurlijk heel erg SoMe zijn, en allerlei sites die hun eigen, vage, plekje in de SoMewereld innemen. Maar sites die misschien meer vertellen over wie we zijn dan het obligate kwartet van Facebook, Linkedin, Twitter en Hyves.

donderdag 2 juni 2011

De identiteit van een non-blogger; Facebook wint?

Tot mijn schrik zie ik ineens dat mijn laatste blog een maand oud is. Oops, een maand.... In normale mensenjaren gemeten is dat als een schrijver die een jaar of 12 geen boek meer geschreven heeft. Writersblock voorbij... De pen aan de wilgen gehangen...

Wat het is? Geen idee. Natuurlijk is "druk druk druk" een makkelijk excuus. En natuurlijk was ik de afgelopen maand ook "druk druk druk"... Maar tegelijkertijd heb ik de afgelopen maand meer tijd dan ooit 's avonds achter de pc doorgebracht, boven weggevlucht voor het stof van de verbouwing beneden. Misschien is het wel net zoiets als met Twitter. Ik zie mijn aantal tweets per dag de laatste maanden dalen, ik constateer soms zelfs dat ik een hele dag mijn tijdlijn op Twitter niet eens heb bekeken. Linkedin, ook al zo'n verwaarloosd iets. Tot mijn schrik ontdekte ik daar bv dat ik een berichtje vier dagen lang leesloos in mijn inbox had staan. Natuurlijk komt daar wel een melding van per email, maar mijn aantal mails per dag is tegenwoordig zo hoog dat ik ze nauwelijks meer lees.

Ga ik zelf tenonder aan het succes van de nieuwe media? Het begint er bijna op te lijken. Aan de andere kant, hou ik Facebook wel goed bij (te goed misschien) en begin ik op Foursquare enige activiteit te ontwikkelen die verder gaat dan alleen maar inchecken. De eerste posts op Tumblr zijn er eveneens (al houden ook die niet over) en Gowalla probeer ik te gebruiken, Diigo hou ik (enigszins) bij...

De vraag die ik me daarom stel is of het ook mij niet te veel wordt. Te veel some, te veel contacten, te veel te lezen, te veel te posten.... En eerlijk gezegd denk ik dat het antwoord meer en meer "ja" wordt. Misschien ben ik niet de enige die er zo over denkt. En als dat zo is, denk jij dan ook dat het straks alleen nog maar Facebook is? Een benauwend idee en ik moet misschien maar eens wat anders gaan doen.