Translate

maandag 12 december 2011

De social-mediales: een cocreatie-projectje

In de accoutantsopleiding van de HAN zijn we momenteel bezig met het versterken van de IT-component in de opleiding. In totaal worden vier modules van elk 7 weken ontwikkeld, die in het tweede en derde jaar gegeven gaan worden. Tal van onderwerpen zullen aan bod komen, zowel vanuit de optiek van de business, de interne en externe controle als de rapportage. Een klein onderdeel, in het tweede blok, is een les over social media.

Welke onderwerpen zullen we nu aan bod stellen in de les over social media? Ideeën zijn er te over. Natuurlijk is het altijd indrukwekkend om met een filmpje over social media-gebruik te beginnen (zoals bijvoorbeeld dit), maar dan?

Wat wil je als student eigenlijk leren over social media? Een mogelijkheid is natuurlijk om de insteek te kiezen die gekozen wordt in het boekje @destudentcoach, dat beschrijft hoe je als student in de verschillende fases van je studie social media kunt gebruiken. Van de andere kant is er voor de doorwrochte socialmediagebruiker al veel van bekend, en past het boek misschien beter bij bijvoorbeeld sollicitatietrainingen dan in een meer accountantsgeörienteerde les.

Een aantal andere mogelijke vragen die aan bod zouden kunnen komen:
- Wat zijn eigenlijk social media en welke zijn er eigenlijk (naast de bekende grote, zie bijvoorbeeld hier)?
- Welke indelingen kunnen we maken (zie bijvoorbeeld hier)?
- Hoe komt je tijdlijn tot stand oftewel: wie bepaalt het graaien in de bak met data?
- Hoe zit het met de privacy en hoe gaan we er mee om?
- Wat doen accountantskantoren eigenlijk met social media, zoals bijvoorbeeld hier?

Maar er zijn vele andere mogelijkheden. Vind je het bijvoorbeeld belangrijker om eens een discussie te hebben over het gebruik van social media en de voordelen en nadelen? Of vind je het leuk om eens wat mogelijkheden van social media te zien die jij nog niet kent?

Ik ben benieuwd naar reacties van studenten en anderen: wat moet volgens jullie aan bod komen in een les over social media in de accountantsopleiding?

donderdag 17 november 2011

#TeachMeSo: De Big 4 op Facebook (update) en Google+

Een kleine drie maanden geleden schreef ik een blog over 'de Big 4 accountantskantoren' en hun aanwezigheid op Facebook. Een blog waar ik veel positieve reacties op kreeg, een reden om nu eens te kijken wat er de afgelopen maanden gebeurd is. En omdat sinds kort ook Google+ pagina's kent, maak ik ook een uitstapje naar dit netwerk.

De aanleiding om drie maanden geleden de blog te schrijven, was de nieuwe Facebookpagina van Deloitte, die ik vergeleek met de pagina's van KPMG, E&Y en PWC. De conclusie toen: "Alle vier de grote accountantskantoren gebruiken Facebook voor personeelswerving en richten zich met een Nederlandse pagina specifiek op ons land. De vernieuwde pagina van Deloitte steekt er met kop en schouders bovenuit en heeft ook de meeste likes (ca 1200)."

Wat het effect in marketingtermen is van de pagina's is vanaf de voorkant eigenlijk niet te meten. Daarvoor moet je beschikken over de statistieken van enerzijds de pagina en anderzijds van bijvoorbeeld de websites waar naar verwezen wordt. Maar toch wordt aan de voorkant wel iets zichtbaar:  het aantal "likes", het aantal "talk abouts" en de interactie op zich.

Eerst maar eens even het aantal "likes". Dat is bij alle vier gestegen en nog steeds bij Deloitte het hoogste. En hoewel de groei zeker niet spectaculair is, is Deloitte wel flink uitgelopen op KPMG:




In procenten gemeten was de groei overigens met afstand het grootst bij PWC:







Een andere indicator is het "praten over". Op deze score wint PWC van Deloitte (32-29) en hobbelen EY (10) en KPMG (5) er achteraan. Dit heeft er - voor zover waarneembaar - vooral mee te maken dat bij een post op het prikbord van PWC relatief veel op "vind ik leuk"  wordt geklikt.

Dan de activiteit. Het prikbord van PWC van afgelopen week omvat negen berichten, die alle afkomstig zijn van de pagina zelf. De berichten lopen uiteen van doorgeplaatste tweets, tot een stage-oproep en een gedeeld persbericht. Wel zijn de berichten allemaal te relateren aan het doel van de pagina: werken bij PWC. Zoals gezegd worden de berichten relatief veel geliked, maar tot echte reacties en discussies leidt het niet. Eén opmerkelijke reactie is de opmerking dat de pagina slecht vindbaar is via de Facebookzoekbalk. Ik heb dezelfde ervaring.

Deloitte doet het deze week met één berichtje minder. Deze berichten komen niet alleen van de pagina zelf af, maar ook van "mensen", voor zover waarneembaar wel werknemers van Deloitte. Het geeft in elk geval een wat dynamischer en gevarieerder aanzien als er niet elke keer het logootje staat maar ook af en toe een profielfoto. De berichten zijn wat gevarieerder dan bij PWC (een prijsvraagje, een link naar een artikel in de krant) en bestrijken ook een wat breder terrein. Ook hier beperken de reacties zich, de prijsvraag uitgezonderd, tot "vind ik leuks".

De KPMG-scriptiecoach was de afgelopen week de enige die op het prikbord poste. Ook Ernst en Young poste zelf een keer.Ook buiten het prikbord om lijkt er - daar waar mogelijk is - weinig sprake van interactie. De vragenmodule van Deloitte is slechts één keer gebruikt (op 23-8 en overigens is de vraag niet beantwoord!).

Eerlijk gezegd had ik verwacht dat de pagina die Deloitte een paar maanden geleden lanceerde, Deloitte op een wat grotere voorsprong had gezet tegenover de anderen. In vergelijking met de andere 'grote', KPMG, is dat ook wel gebeurd, maar het blijkt dat PWC, hoewel een stuk kleiner, eveneens een behoorlijke groei wist te realiseren en er in slaagt om veel likes tot stand te brengen. Van echter interactie, en dat is uiteindelijk toch het belangrijkste, is echter nog geen sprake, op geen van de pagina's. Wellicht ligt hier een kans.

Dan nog even Google+, waar sinds kort ook bedrijfspagina's zijn toegestaan. Deloitte is er voor zover ik heb kunnen vinden twee keer aanwezig: met "Werken bij Deloitte" (een pagina die volledig leeg is) en met Deloitte NL (basisinformatie maar nog geen sharing). PWC Nederland heeft twee berichten geplaatst, maar de informatie nog niet ingevuld. KPMG Netherlands is leeg en PWC onvindbaar. Google+ moet duidelijk nog ontdekt worden.
Google+ kan wel interessant zijn. Een kenmerk op Google+ is namelijk dat onbekenden (bijvoorbeeld door het delen van kringen) veel makkelijker worden toegevoegd dan op bijvoorbeeld Facebook. Dit kan leiden tot een betere verspreiding. Daar staat tegenover dat, voor zover ik het kan waarnemen, de doelgroep er nog niet echt prominent aanwezig is. Maar wat niet is, kan nog komen.

maandag 7 november 2011

Toets der kritiek

(Dit is het eerste deel van een presentatie over toetsing, uitgesproken op Windesheim op 8 november 2011. De volledige powerpoint is hier aan treffen)
Kan het hoger onderwijs, en dan met name het hoger beroepsonderwijs, de toets de kritiek nog wel doorstaan? Als we de media en de publieke opinie mogen geloven, dan is er daadwerkelijk wat mis in het hoger beroepsonderwijs. Overigens komen die signalen niet alleen van buiten. Ook van binnen zijn er klachten en is er kritiek. Klachten van docenten over steeds dommer wordende studenten, klachten van examencommissies die steeds zich steeds vaker over fraudegevallen moeten buigen, maar ook klachten van studenten over taalfouten in tentamens.
Hoewel de kritiek niet nieuw is, lijkt deze wel hand over hand toe te nemen. En alvorens wat dieper op de toetsing in te gaan wil ik u even mee terug nemen in de recente geschiedenis.

Een aantal jaren geleden lag hogeschool InHolland, de mega-instelling die door Jos Elbers op de pijlers van een aantal hogescholen in het westen van het land werd gebouwd, al stevig onder vuur. Reden voor de inspectie om een onderzoek in te stellen naar deze hogeschool

De inspectie concludeerde dat er inderdaad veel mis was bij InHolland. Maar toch was niet alles slecht. Zo deed juist op het aspect dat nu zo onder vuur ligt, de toetsing, InHolland het – althans naar oordeel van de visitatiecommissiesbeduidend beter dan het gemiddelde hbo.

Dat is een jaar of zes later wel anders. Elbers is weg en zijn opvolger, Doekle Terpstra mag het puin ruimen. Wat dat er sprake is van puin, dat is wel duidelijk. Een kop als “diploma InHolland ongeldigblijft hangen en dreunt enorm na.

Als snel werd InHolland afgeschilderd als een plek waar diploma’s te koop zijn. Voor een paar euro. Nu is het zeker zo dat er wat aan de hand is bij InHolland. Maar van het te koop zijn van diploma’s is natuurlijk nooit sprake geweest. En is het mis bij alle opleidingen?

Zeker niet. Er zijn opleidingen aan InHolland waar ik mijn hand voor in het vuur durf te steken, zoals de accountantsopleiding in Alkmaar. Maar al deze opleidingen hebben last van  “de naam”. De accountantsopleiding in Diemen bijvoorbeeld heeft, zo heb ik vernomen, dit jaar een instroom van 7 studenten. En alle 7 met een bindend negatief studieadvies van de HvA.
De beeldvorming leidt tot een enorme imagoschade

En is het alleen bij InHolland mis? Nee, want in het kielzog van InHolland kwamen ook andere hogescholen negatief in het nieuws. Ook daar zou het goed mis zijn.

Dit mediarumoer was onder meer gebaseerd op een onderzoek van de inspectie naar alternatieve afstudeertrajecten. Dat het hier primair ging om alternatieve trajecten bij een beperkt aantal opleidingen werd veelal vergeten. De misstanden werden geprojecteerd op het gehele hbo. Maar wat niet ontkend kan worden, is dat bij  alle onderzochte opleidingen wat mis was. 

In haar rapport “ALTERNATIEVE AFSTUDEERTRAJECTEN EN DE BEWAKING VAN HET EINDNIVEAU IN HET HOGER ONDERWIJS” (april 2011) maakte de inspectie onderscheid in een viertal categorieën.
De onderzochte opleidingen werden als volgt over de categorieën verdeeld:

En hoewel zeer zwak alleen voorkomt bij InHolland, komen opleidingen van hogescholen die zich graag tot de top van het land rekenen, in het lijstje voor alszorgelijk”. Bovendien scoorden alle opleidingen die onderzocht zijn onder de groene maat.
Ter nuancering een citaat uit het voorwoord van het rapport:
Dit rapport biedt geen totaalbeeld van de situatie in het hoger beroepsonderwijs, laat staan het gehele hoger onderwijs. De aard van het onderzoek brengt namelijk met zich mee dat vooral risicovolle alternatieve (afstudeer)trajecten zijn onderzocht. Wel stellen wij vast dat het stelsel van interne en externe kwaliteitsvoorzieningen op dit moment niet altijd kan garanderen dat zwakke plekken tijdig worden gesignaleerd en gecorrigeerd, en dat ook het accreditatiestelsel hier kennelijk niet altijd in kan voorzien. Het onderzoek leert dat instellingen de naleving van de Wet op het hoger onderwijs moeten verbeteren. Er lijkt breder in het bekostigd hoger beroepsonderwijs onvoldoende discipline in de naleving van wettelijke voorschriften die essentieel zijn voor de bewaking van het afstudeerniveau.” 


Maar dat neemt niet weg dat het gehele hbo onder vuur kwam te liggen. En misschien heeft de schreeuwsite Geenstijl.nl wel een punt als zij de hbo-accreditatie een wassen neus noemt. Want was het niet Karl Dietrich die ooit zei: “Een accreditatie zegt niet zozeer iets over de kwaliteit van de opleiding als wel over de wijze waarop de opleiding zich op de accreditatie heeft voorbereid”? Waar rook is is vuur, en als het hoger beroepsonderwijs onder vuur ligt, is dat een probleem waar wij allen mee te maken hebben.

Want was het vroeger dan zoveel beter? In 1940 stelde Kees Posthumus zijn wet op, die wel wordt samengevat met de zin “En uiteindelijk slaagt 75%”. Niet het niveau van het geleverde werk, maar de vastgeroeste verdeling is bepalend voor slagen of zakken. De vastgeroeste verdeling, die voor ons docenten een norm zou zijn, waar we naar toe zouden werken. Onbewust wellicht, maar wel – in elk geval statistischaantoonbaar.

Ruim 25 jaar later schreef AD de Groot zijn schotschriftVijven en zessen”. Op basis van een analyse van 26000 cijfers op kerstrapporten van 2000 leerlingen, van 150 leraren op 6 scholen, concludeert hij dat de 6 is oververtegenwoordigd boven de vijf. “De clementie van de leraar in beeld” en een bevestiging van de wet van Posthumus, al toonde de Groot wel aan dat bij verschillende opleidingen de ‘75 %” in “uiteindelijk slaagt 75 %” kon variëren: het kon hoger of lager uitvallen.

De oververtegenwoordiging van de 6 in beeld. De rode balken geven de theoretische verdeling aan: de normale verdeling die hoort bij dezelfde standaarddeviatie en hetzelfde gemiddelde. De andere balk is het empirisch gevonden resultaat. Wat De Groot nog omschreef als “de clementie van de leraar” en wat tien jaar geleden nog alsgenadezesjevoor het leven ging, zouden we thans waarschijnlijk anders noemen, waarbij het woordgebruik heel wat negatievere beelden oproept. De clementie van de leraar is niet nieuw, maar staat tegenwoordig in een heel ander daglicht. Niet in het licht van de oude vertrouwde meester die met een gul gebaar zich over het hart streek en de leerling het voordeel van de twijfel gunde, maar het licht van de frauderende onderwijsinstelling die diploma’s cadeau geeft.
(Overigens is dat voordeel van de twijfel ook reëel, althans statistisch: bij een toets waarvoor 30 % zakt en die een betrouwbaarheid heeft van 0,8, is het percentage onzekere slaag-zakbeslissingen 16; neemt het percentage zakkers toe – tot de grens van 50 % - dan wel de betrouwbaarheid af, dan kan het percentage onzekere beslissingen oplopen tot 30 % of zelfs meer.)

Hans Fischer stelt in een artikel bij het overlijden van De Groot in het vakblad van Beter Onderwijs Nederland (2006), dat er nu een situatie is van steeds meer leerlingen die een havo- of vwo-diploma halen. En die steeds meer leerlingen stromen door naar het hoger onderwijs, dat op haar beurt roept dat de kwaliteit van de instroom daalt. Nu blijven dat soort uitspraken gevaarlijk (we roepen al immers sinds Plato dat de jeugd dommer wordt), de realiteit van een toenemende instroom is er natuurlijk wel

En dat is het –politieke- beleid. De helft van Nederland moet hoog opgeleid zijn, zo is het beleid. Dit is alleen maar te realiseren door een grotere instroom in het hoger onderwijs. En als die instroom van lagere kwaliteit is, dan moeten, Posthumus en de Groot in het achterhoofd hebbend, de normen die we hanteren voor slagen en zakken, vanzelf wel dalen. Nogmaals, ik beweer niet dat de instroom van lagere kwaliteit is, maar tegelijkertijd zien we in het algemeen in het hbo daar wel voorbeelden van: steeds minder vwo-ers kiezen voor het hoger beroepsonderwijs, steeds meer mbo-ers studeren verder.
Bovendien waren er financiële prikkels voor onderwijsinstellingen om zo veel mogelijk studenten zo snel mogelijk af te laten studeren. En die prikkels hebben ongetwijfeld her en der geleid tot routes en varianten die misschien niet altijd even doordacht en verantwoord waren. En die prikkels maken natuurlijk hogescholen verdacht

En als ze eenmaal, zoals InHolland, zijn afgeschilderd als onderwijsfabrieken  waar, zoals Jos Elbers werd afgeschilderd, graaiers aan het hoofd staan, dan liggen ongenuanceerde en waarschijnlijk ook voor een groot deel onterechte conclusies als “gratis diploma’s” voor de hand.
Het genadezesje” is geengenadezesjemeer, het genadezesje is fraude geworden van een bijna als corrupt afgeschilderd systeem. Niet alleen InHolland, maar het gehele hbo staat onder druk

De universiteiten lijken nog buiten schot te blijven, al lijkt daar, in elk geval bij bepaalde opleidingen, toch ook wel wat mis. Zoals deze oproep van een oud-studente van onze bacheloropleiding, die in de master accountancy dezelfde casussen moet uitwerken als bij ons op het hbo, aantoont. De vraag is hoe lang het duurt voor dergelijke signalen ook opgepakt worden

Zo verbaasde ik me erover dat er weinig roering onstond over dit persbericht. En dan bedoel ik niet de kop. Nee, het feit dat 140 studenten op hetzelfde onderzoek kunnen afstuderen. Als ik dan kijk naar de dublin-descriptoren, dan vraag ik me toch daadwerkelijk af, hoe het mogelijk is dat 140 mensen TEGELIJKERTIJD op hetzelfde onderzoek afstuderen. Als dit in het hbo was gebeurd, hadden de kranten er ongetwijfeld mee vol gestaan.


De realiteit van vandaag is echter dat met name het hbo onder een zware druk staat.
Er is veel kritiek op de kwaliteit van toetsing in het hoger onderwijs.
Kritiek is er op het eindniveau maar (vooral) ook op de naleving procedures en de wet (zie ook het eerder aangehaalde inspectieonderzoek).
Vanuit bijvoorbeeld het College van Bestuur worden steeds striktere eisen gesteld. En hoewel ik daar op een bepaalde manier last van heb, kan ik het ook begrijpen. Er staat te veel op het spel.  
Het is cruciaal dat we alles kunnen verantwoorden  wat we doen. En dat betekent onder meer dat het professional judgement van de docent niet meer als toereikend gezien wordt, juist omdat dit professional judgement aan twijfel onderhavig is.
Toetsen en zeker ook de borging van het eindniveau zullen in de aankomende accreditaties een zeer belangrijke rol spelen. Zeker ook de afstudeeropdracht zal hierin een belangrijke rol spelen. De NVAO heeft hier criteria voor ontwikkeld, maar die schijnen niet openbaar te zijn. Overigens vermoed ik dat het rapport van bevindingen van de NVAO naar aanleiding van het onderzoek bij InHolland, hiervoor wel aanwijzingen geeft, en dan met name bijlage 2 van dit rapport.
We zullen niet alleen de onvoldoendes en voldoendes moeten kunnen verantwoorden. Ook onderscheid  de 6 en de 7 moeten we uit kunnen leggen.
Het kan altijd beter. Dat weten we.
Maar weten hoe het moet is nog niet altijd doen zoals het moet.
We zullen verder moeten werken aan een verbetering van onze toetskwaliteit. Niet omdat we het slechter doen dan vroeger, maar omdat de eisen die gesteld worden toenemen en omdat we koste wat het kost moeten voorkomen dat het hoger onderwijs verder onder vuur komt te liggen. Het verbeteren van onze toetskwaliteit is volgens mij dan ook één van, zo niet het, speerpunt voor het hbo.
Hierbij gaat het om het toetsen op zich, maar ook om het houden aan de regels. Hiervoor verwijs is terug naar het inspectierapport, waarin geconcludeerd is dat geen enkele onderzochte opleiding volledig aan de wet voldoet