Translate

zondag 17 juli 2016

Vierdubbel boekhouden: Het boekhouden van veranderingen in groeicapaciteit

Een paar dagen geleden schreef ik een blog over hardlopen, schaatsen, boekhouden en de jaarrekeningEen pleidooi om niet alleen, zoals we traditioneel doen, de snelheid te meten, maar ook de verandering in de snelheid zichtbaar te maken in de jaarrekening. Analoog aan de natuurkunde probeerde ik de contouren van een nieuw model te schetsen. In deze blog werk ik dat model verder uit en voeg er nog een belangrijke, fundamentele factor aan toe: de verandering in de groeicapaciteit, oftewel de kracht die op het systeem inwerkt.

Om het model te begrijpen is het wellicht zinvol om even stil te staan bij de natuurkundige beschrijving van bewegingen. Vijf begrippen spelen hierbij een centrale rol: positie, snelheid, versnelling, kracht en traagheid.

De positie geeft aan waar een object zich op een bepaald moment bevindt. De schaatser en de hardloper in mijn vorige blog bevonden zich op het startmoment, t0 op de startlijnen en na de eerste periode, t1 op de 100-meterlijn. Aangezien beiden na 10 seconden op de 100 meter aankwamen, hebben beiden die 100 meter met dezelfde gemiddelde snelheid afgelegd, namelijk 10 m/s. Ik constateerde al dat de versnelling van de schaatser, uitgedrukt in m/s², op dat moment hoger is dan die van de hardloper, en de schaatser daarom in het volgende stuk een hogere snelheid zal bereiken en dat bij een volgende meting de positie van de schaatser verder van de startlijn ligt dan die van de hardloper (en de schaatser dus een grotere afstand heeft afgelegd).

Natuurkundig gezien wordt de versnelling bepaald door enerzijds de kracht die op het object inwerkt en anderzijds de traagheid van het object (de massa). De versnelling kan worden bepaald door die kracht door de massa te delen, a = F/m (met a = versnelling, F = kracht en m = massa). In deze uitwerking zal ik overigens de verandering in de versnelling nog niet ontleden in een kracht en een traagheid. Ik veronderstel de traagheid, massa, als een constante, waardoor die verandering uitsluitend aan de kracht is toe te schrijven. Tot zover de natuurkunde.

Laten we nu eens uitgaan van een zeer eenvoudige onderneming. Deze onderneming bezit aan de activazijde uitsluitend liquide middelen, er is geen vreemd vermogen en de activiteiten bestaan uitsluitend uit het verhuren van de arbeid van de DGA. Er is enkel sprake van omzet en er zijn geen kosten. Om de boekhouding van deze onderneming te kunnen voeren, hebben we derhalve maar twee grootboekrekeningen nodig: liquide middelen (kas) en omzet (van belastingen etc. zien we uiteraard ook af).

In onderstaande tabel staan de financiële gegevens over drie perioden, waarbij een positief getal duidt op een debetbedrag en een negatief getal op een creditbedrag:


Begin P1Periode 1Eind P1/ begin P2Periode 2Eind P2/ begin P3Periode 3Eind P3
Kas100200320470
Eigen vermogen-100-200-320-470
Omzet-100-120-150
Winst100120150

We zien in de cijfers in één oogopslag het volgende:


  • De omzet (snelheid) neemt toe;
  • De groei van de omzet (versnelling) neemt toe. Het veranderen van de groei van de omzet schrijf ik even toe aan een grootheid "omzetkracht". Strikt genomen is zoals ik al schreef dat niet juist, aangezien het feitelijk niet alleen de kracht maar ook de traagheid is de deze groei bepaalt.

Samengevat:
periode 1periode 2periode 3
omzet-100-120-150
omzetversnelling-20-30
omzetkracht-10

Wat mogen we nu verwachten voor een volgende, vierde periode? Het moge duidelijk zijn dat dit, bij gelijkblijvende omzetkracht, een omzet is van 190. Die omzet is de gebudgetteerde omzet. In de boekhouding kunnen we die gaan verwerken, door aan de grootboekrekening omzet subgrootboekrekeningen toe te voegen, die met een budget geopend worden.


openen van het grootboek
BalanspositieVeranderingVersnellingKracht
Kasvan balans470
Eigen vermogenvan balans-470
Omzetbudget-150-30-10

Stel nu dat in de komende periode er een drietal omzetten worden gerealiseerd: Een eerste van 100, een tweede van 60 en een derde van 40. Deze drie omzetten kunnen als volgt in de boekhouding verwerkt worden:


BalanspositieVeranderingVersnellingKracht
Omzet 1, 100 Kas100
Omzet-100
Omzet 2, 60Kas60
Omzet-50-10
Omzet 3, 40Kas40
Omzet-20-20
TotaalKas
Oomzet200-150-30-20

We zien hier een groei van de omzetkracht, en mogen verwachten dat de versnelling toeneemt en daarmee de omzet ook in de daarop volgende periode sneller gaat stijgen.

Als we de omzet vergelijken met het budget, zien we dat dit budget volledig gerealiseerd is en er nog een omzetkracht met een waarde van 10 extra is. De werkelijke omzet is dan budget plus budgetverschil, in dit geval dus 190 plus 10 is 200 euro.

Op deze manier kan voor elke kosten- en opbrengstrekening gewerkt worden. Door het inrichten van de budgetten in het systeem, worden opbrengsten en kosten geautomatiseerd verdeeld over de verwachte verandering, versnelling en de kracht. De journaalpost die bovenliggend gemaakt wordt, blijft hetzelfde als in het traditionele boekhouden: Kas / @ omzet.

Ik begon mijn vorige blog met Einstein. Daar zijn we nog lang niet. Dit vierdubbel boekhouden is vergelijkbaar met de mechanica uit de 16e en 17e eeuw. Ten opzichte van Pacioli zijn we een paar eeuwen verder, maar in het heden zijn we nog lang niet.

woensdag 13 juli 2016

Hardlopen, schaatsen, boekhouden en de jaarrekening

In 1905 publiceerde Albert Einstein zijn speciale relativiteitstheorie. Speciaal was dat deze theorie geldt voor waarnemers die eenparig bewegen. Eenparig wil zeggen dat er geen sprake is van een versnelling (of vertraging). Einstein had slechts tien jaar nodig om tot zijn algemene theorie te komen, die ook geldig is als er wel sprake is van een versnelling. Tien jaar, om van een systeem zonder versnelling te komen tot een systeem met versnelling. Daar kunnen wij boekhouders alleen van dromen. Wij doen het al eeuwen zonder versnelling.

Nemen we als voorbeeld een hardloper en een schaatser die beiden starten. Na 100 meter liggen ze ongeveer gelijk. Maar stel dat ze nog een volle ronde afleggen. Wie ligt dan voorop? Ik denk dat we het antwoord allemaal weten: de schaatser (tenzij deze in de bocht onderuit gaat). En we weten ook allemaal hoe dat komt, de schaatser heeft na 100 meter een hogere snelheid en, bovenal, een hogere versnelling. Want die laatste eenheid voorspelt wat er na die 100 meter gebeurt, veel beter dan de eerste eenheid.

Als we echter onze boekhoudkundige principes toepassen op de hardloper en de schaatser, dan zien we geen verschil op de 100 meter. De beginbalans van beiden is de startpositie (0 meter). De eindbalans is de 100-meter-lijn. En de verandering, die we weergeven op onze hardloopschaatsresultatenrekening, is een snelheid van ongeveer 10 meter per seconde. Immers, schaatser en hardloper leggen die 100 meter in ongeveer 10 seconden af.

Eenzelfde beginbalans, eenzelfde resultatenrekening, eenzelfde jaarrekening. Historisch gezien hebben de schaatser en de hardloper exact hetzelfde bereikt. Dat vermeldt onze boekhouding, dat kunnen we vaststellen, daar kunnen we een accountantscontrole op loslaten, daar kunnen we zekerheid aan geven. Aan het verleden.

Bij de schaatser en de hardloper kunnen we echter ook wel degelijk zekerheid geven aan de toekomst. Omdat de versnelling van de schaatser hoger is dan de versnelling van de hardloper, weten we dat de schaatser na de 100-meter-lijn een betere prestatie gaat leveren. Dat baseren we niet op gegok, maar op een natuurkundige grootheid, de versnelling.

Gokkers, die op de winst tussen de hardloper en de schaatser willen inzetten, zullen meer zekerheid ontlenen aan de versnelling op de 100 meterlijn dan aan de snelheid over de eerste 100 meter of de verandering tussen begin- en eindpositie. Hoewel we eigenlijk iemand die op basis van dat gegeven besluit, geen gokker kunnen noemen. Het is iemand die een beslissing neemt op basis van harde informatie die iets zegt over de toekomst, op het moment dat hij de beslissing neemt.

Vertaald naar de jaarrekening betekent dit dat de beginbalans, de eindbalans en de resultatenrekening leuk zijn - als ze direct na afloop van het boekjaar publiek worden gemaakt - maar dat het belangrijkste ontbreekt. Zit het bedrijf in een versnelling of vertraging en hoe is die versnelling ten opzichte van andere bedrijven? Als we deze versnelling vast stellen, geven we zekerheid over de toekomst.

Het meten van de versnelling is geen complex iets. Natuurkunde 2 mavo. Natuurlijk moeten we rekening houden met seizoensinvloeden en andere factoren die een invloed kunnen hebben op de versnelling op 31 december. Maar dat snapt de gemiddelde 2 mavo-leerling ook.

Waar het mij om gaat, is dat de jaarrekening uitgebreid zou moeten worden met een paragraaf die deze informatie toevoegt. Naast de resultatenrekening, die de verandering in het eigen vermogen weerspiegelt, ook een rekening die de verandering van de verandering weergeeft. Niet alleen de snelheid (met als eenheid euro's per jaar als analogie van de meters per seconde) maar ook de versnelling (met als eenheid euro's per jaar² als analogie van de meters per seconde²). Of blijven we boekhouden onder het niveau van 2 mavo natuurkunde?