Translate

dinsdag 26 februari 2013

Het social media-onderwijslandschap

Steeds vaker zetten opleidingen en docenten sociale media in. Hierbij is het belangrijk om goed na te gaan welke sociale media geschikt zijn voor het onderwijsdoel dat wordt nagestreefd. Om hulp te bieden bij deze keuzes hebben we een sociaal-medialandschap voor het onderwijs ontwikkeld. Dat landschap kan gebruikt worden om de juiste sociale media te kiezen, gegeven het onderwijsdoel.

Sociaal medialandschap


Het classificeren van sociale media in een 'landschap' is een middel om een overzicht te scheppen in het woud van de honderden, zo niet duizenden, sociale media die ons ter beschikking staan. Een bekende indeling is die van van Fred Cavazza.

 


In de 2012-versie worden de platforms ingedeeld in een 6-tal categorieën: publishing, sharing, playing, networking, buying en localization. In het midden van het landschap staan Facebook, Google+ en Twitter, omdat deze (bijna) alle doelen dienen.

Zoals elke indeling, kan ook op deze indeling gemakkelijk kritiek worden uitgeoefend. Want verdient Twitter, met zijn beperkte mogelijkheden wel de plek in het midden? En hoort Path niet eerder bij sharing dan localization?

Ondanks deze mogelijke kritiek, biedt een dergelijk landschap toch bovenal een helder overzicht waarin de belangrijkste (of in elk geval: een aantal van de belangrijkste) sociale media geclassificeerd zijn.

Om tot een dergelijk landschap te komen, zullen enkele vragen beantwoord moeten worden:

  • Wat verstaan we eigenlijk onder sociale media?
  • Welke sociale media zijn dan te onderscheiden en welke willen we meenemen in het landschap?
  • Op welke manier kunnen we sociale media classificeren, zodanig dat het landschap voor het onderwijs gebruikerswaarde heeft?
  • Hoe ziet het landschap er dan uit?
  • Hoe kunnen we het landschap gebruiken?

Wat zijn sociale media?


Wat verstaan we nu eigenlijk onder sociale media. Degene die een definitie zoekt, zal al snel geneigd zijn om op Wikipedia te kijken: Sociale media (de Engelse term social media is ook in het Nederlands gangbaar) is een verzamelbegrip voor online platformen waar de gebruikers, zonder of met minimale tussenkomst van een professionele redactie, de inhoud verzorgen. Hoofdkenmerken zijn interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling. 1 Dat is de definitie in de Nederlandse Wikipedia. In het Engels staat er: Social media includes web-based and mobile based technologies which are used to turn communication into interactive dialogue among organizations, communities, and individuals.2 Dat er verschillen zijn tussen de Engels en Nederlandse definitie, die overigens beide aan verandering onderhevig zijn, illustreert meteen een belangrijk aspect van sociale media: het zijn de gebruikers die informatie toevoegen, en die informatie wordt niet, of slechts zeer beperkt, door een redactie gecontroleerd. En bij die eventuele redactionele controle moet, als die al plaatsvindt, primair gedacht worden aan het verwijderen van bijdrage die als aanstootgevend beschouwd (kunnen) worden.

Googlen levert natuurlijk ook definities op, maar daarbij maken we natuurlijk wel het uitstapje naar scholar.google, zodat de treffers die we krijgen wat meer wetenschappelijke relevantie hebben. Uiteraard stuiten we dan op Kaplan en Haenlein die social media definiëren als a group of Internet-based applications that build on the ideological and technological foundations of web2.0, and that allow the creation and exchange of user generated content.3

Een definitie die uit het Nederlandse taalgebied opduikt is die van Mark Schoondorp. In 'Sociale media en de kansen voor het onderwijs' definieert hij sociale media als: sociale media faciliteren georganiseerde vormen van gezamenlijk acteren.4 Doordat Schoondorp iedere verwijzing naar de techniek weg laat, begint zijn verhaal niet met de komst van internet, maar bij de middeleeuwse humanist Justus Lipsius.

Hoewel definitiekwesties interessant kunnen zijn, raken ze niet de kern van ons verhaal, waarin bruikbaarheid gekoppeld aan leerprocessen centraal staat. Daarom nemen we het begrip ruim, waarbij we eerder iets wel dan niet tot sociale media rekenen. In Boektweepuntnul5 bijvoorbeeld worden naast sociale media ook (andere) webtools beschreven die bruikbaar kunnen zijn in het onderwijs. Dergelijke webtools nemen we mee in ons overzicht. We zijn ons er dan van bewust dat sommige van deze tools niet tot de social media behoren.

Welke sociale media zijn er?

Het is ondoenlijk om een totaaloverzicht op te stellen van alle sociale media. Het zijn er simpelweg te veel. Findthebest heeft dit moment 125 sociale netwerksites genoteerd, nadat een eerdere lijst van bijna 200 is opgeschoond. .6 Howmanyarethere houdt het op meer dan 200.7 Wiki-answers is beduidend minder terughoudend, en houdt het op duizenden.

Sociale netwerksites vormen overigens slechts een beperkt deel van de begroeiing van het sociale medialandschap bevolken. In het model van Fred Cavazza is het slechts één van de zes taartpunten.
De volgende “typen” worden door Fred Cavazza onderscheiden:

Classificatie van sociale media

Om wegwijs te worden in het bos van de sociale media en om handvatten te hebben bij het selecteren van de juiste tool bij een bepaald doel, is een indeling of classificatie handig. Handig, maar niet op voorhand eenvoudig. Cavaza deelt Path bijvoorbeeld in onder het kopje localization. Dat had echter met even veel recht (personal) networking kunnen zijn. Dat de indeling de afgelopen regelmatig veranderd is, geeft al blijk van de worsteling van Cavaza .
Kaplan en Haenlein ontwikkelden een model gebaseerd op verschillende, oudere theorieën over media en sociale processen.
Aan de ene kant onderscheiden ze “social presense” (die iets zegt over het contact tussen twee communicatiepartners) en “media richniss”(de hoeveelheid informatie die wordt doorgegeven binnen een bepaalde tijd). Virtuele werelden en spellen scoren het hoogst op deze dimensie, blogs en collaboratieve projecten het laagst. Sociale netwerken en 'content communities' zitten er tussen in. Aan de andere kant onderscheiden ze “self presentation” (het controle houden over de indruk die anderen van je krijgen) en “self disclosure” (het bewust of onbewust persoonlijke informatie bloot geven). Hier scoren blogs, sociale netwerken en virtuele werelden het hoog en collaboratieve projecten, content communities en virtuele spellen laag.9





Social presence / Media richness




Low Medium High
Self presentation/ Self disclosure High Blogs Social networking sites (Facebook) Virtual social worlds (Second life)
Low Collaborative projects (Wikipedia) Content communities (Youtube) Virtual game worlds (World of warcraft)


Het grote voordeel van de indeling van Kaplan en Haenlein tegenover andere indelingen is dat ze niet de technische gebruiksmogelijkheden als basis voor de indeling nemen. Dat laatste leidt immers telkens weer tot aanpassingen, zoals we kunnen zien bij de indeling van Fred Cavazza. Voor ons doel, het gebruik van sociale media in het onderwijs, biedt de indeling echter weinig houvast.

Classificatie voor het onderwijs

Classificaties zoals die van Kaplan en Haenlein en van Fred Cavazza richten zich primair op bedrijven en hebben een marketingachtergrond. Voor onderwijsorganisaties kunnen die indelingen handig zijn als ze een sociale mediastrategie willen ontwikkelen gericht op het werven van nieuwe leerlingen en studenten en het – op organisatieniveau – contact onderhouden met leerlingen en studenten. Voor het vinden van een aansluiting bij het didactisch handelen, bieden de indelingen echter weinig houvast.
Wij kiezen hier voor een indeling, waarbij we de mogelijkheden die sociale media bieden, koppelen aan fasen die in het leerproces te onderscheiden zijn. We kiezen hierbij bewust niet voor een bestaand onderwijskundig model, zoals bijvoorbeeld de theorie van Kolb of voor een bestaande classificatie van sociale media. Het model is dan ook niet onderbouwd vanuit de theorie, maar vanuit onze ervaringen met onderwijs en sociale media. Het model is zodanig dat het toepasbaar is op allerlei verschillende onderwijsleersituaties, van klassikale lessen tot projectgroepen en van individuele schoolopdrachten tot stages en afstuderen.

In dit model onderscheiden we vier kernactiviteiten, waarbij sociale media een belangrijke rol kunnen spelen:

  1. Vinden
  2. Verbinden
  3. Samenwerken
  4. Presenteren

We zullen deze eerst kort toelichten, en vervolgens aangeven welke sociale media naar onze mening geschikt zijn voor de betreffende leeractiviteit.

Vinden

Bij vinden gaat het om het vinden van zowel informatie (direct) als mensen of organisaties die informatie waar een lerende naar op zoek is, kan leveren.
Informatie vinden kan via bekende sociale media, zoals Twitter. Stel een vraag met #dtv en grote kans dat je antwoord krijgt.
Maar er zijn ook sites die zich specifiek op (kwalitatief rijke) vragen richten. Een voorbeeld hiervan is Quora. Om de kwaliteit te bewaken, beperkt Quora zelfs het aantal vragen dat iemand kan stellen. Door goede vragen te stellen waar antwoorden op komen, kun je punten verdienen. Deze punten kun je weer inzetten voor nieuwe vragen. Quora reguleert creëert zo op een mooie manier schaarste.
Een specifieke groep “vindsites” zijn de sociale bookmarkingsites, zoals Diigo en Delicous. Dit zijn sites waar je webpagina's kunt bookmarken en zelf trefwoorden aan een site kunt geven. Dit kun je weer delen met anderen. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld studenten die samenwerken in een project hun eigen bronnenlijst samenstellen aan de hand van trefwoorden die specifiek op hun eigen project van toepassing zijn.
De sites die geschikt zijn om te presenteren, zijn veelal ook sites die een goede bron kunnen zijn voor het vinden van informatie. Slideshare en Youtube zijn hier voorbeelden van.
Naast het vinden van informatie, bieden sociale media ook de mogelijkheid om te zoeken naar bepaalde personen. Sociale netwerken als Facebook en Linkedin kunnen deze functie vervullen. Facebook kent bijvoorbeeld een zoekfunctie, waarbij op verschillende manieren gezocht kan worden. Echt goed werkt deze echter nog niet.
Een bijzonder netwerk dat in deze genoemd kan worden, is Google+. Daar waar mensen elkaar op Linkedin of Facebook vrijwel alleen toevoegen als ze elkaar kennen, nemen mensen op Google+ juist ook onbekenden met gelijke interesses op in hun kringen. Google+ is daarmee een netwerk dat het veel makkelijker maakt om nieuwe mensen te “ontmoeten”. Bovendien kent Google+ een zeer sterke integratie met andere producten van Google.

Verbinden

Bij verbinden gaat het om het tot stand brengen van een langdurige verbinding tussen lerenden onderling of tussen lerenden en anderen (docenten, stagebegeleiders, potentiële werkgevers).
Bij het verbinden moet in eerste instantie aan sociale netwerksites gedacht worden. Een groep op Facebook of Linkedin (open dan wel besloten), kan een goede manier zijn om langdurige verbindingen tot stand te brengen. Een open groep is een groep die voor iedereen toegankelijk is. Een besloten groep is slechts toegankelijk voor mensen die door de beheerder van de groep toegelaten worden. Omdat berichten die in een groep worden geplaatst gewoon in je tijdlijn komen, hoef je niet steeds naar een specifieke plek toe om te lezen of er nog iets gemeld is, maar zie je de activiteit van je groepsgenoten tijdens het checken van je tijdlijn. Een ander voordeel van groepen is dat de mensen in een groep niet je vriend of contact hoeven te zijn, en je toch hun berichten kunt lezen.
Om de verbinding tot stand te brengen, is het echter niet noodzakelijk om groepen aan te maken. Ook het louter elkaar volgen in dergelijke netwerken of op bijvoorbeeld Google+ brengt een verbinding tot stand.
Overigens is het ook mogelijk om zelf een sociaal netwerk te maken. Met bijvoorbeeld Ning is dit een fluitje van een cent. Zo'n eigen netwerk kun je relatief eenvoudig beperkt houden tot de deelnemers die je in het netwerk wilt hebben. Het nadeel is wel dat dat netwerk elke keer afzonderlijk opgestart moet worden.

Samenwerken

Bij samenwerken gaat het om samenwerking tussen leerlingen onderling, tussen leerlingen en docenten of anderen.
Om te kunnen samenwerken moet er sprake zijn van verbinding, maar er is meer nodig. Het gebruikte platform moet voldoende mogelijkheden bieden om ook daadwerkelijk aan bijvoorbeeld een project te kunnen werken. Het louter plaatsen van tweetjes bijvoorbeeld is hier niet echt geschikt. Eisen die gesteld moeten worden zijn op zijn minst dat er bestanden gedeeld en bewerkt moeten kunnen worden en, in het algemeen, dat het werk moet kunnen worden afgeschermd voor de buitenwereld. Dat laatste hoeft niet altijd, bijvoorbeeld niet als er sprake is van een open vorm van co-creatie.
Indien er samengewerkt moet worden, is het van groot belang om vooraf duidelijk vast te stellen welke functionaliteiten het gebruikte platform moet hebben. Het is, zowel voor leerlingen als voor docenten, bijzonder frustrerend indien tijdens bijvoorbeeld een project blijkt dat lang niet alles mogelijk is wat ten dienste van het project gewenst is.
De docent dient tevens goed na te denken over de wijze waarop hij samenwerkingsvaardigheden, inzet van de studenten etc. wil beoordelen. Indien er bijvoorbeeld gekozen wordt voor een tool waarin alle activiteiten van studenten (zoals afspraken, notulen, tussenproducten, online-discussies etc) zichtbaar zijn, kan de docent zich een goed beeld vormen van de individuele bijdrage van de leden van bijvoorbeeld een projectgroep aan een project. Dit maakt dat de docent over veel meer informatie bezit om studenten te beoordelen (zowel formatief als summatief) als bij traditionele opdrachten, waarbij de docent slechts beperkt aanwezig is en het overgrote deel van de werkzaamheden zich aan zijn zicht onttrekt. Ook moeten er goede afspraken gemaakt worden over de wijze waarop met de tool wordt omgegaan: wat leggen studenten vast, welke activiteiten moeten digitaal ondernomen worden etc. Als er bijvoorbeeld nog veel via mail wordt afgehandeld, is het handig als de mails op een gestructureerde en geordende manier verzameld blijven. Google biedt, door de integratie van de verschillende diensten, hiervoor zeer goede mogelijkheden.
Op een wat eenvoudiger niveau ka n bijvoorbeeld Dropbox worden gebruikt om bestanden te delen.



Presenteren

Bij presenteren gaat het om het presenteren van resultaten.
Door gebruik te maken van sociale media, krijgt het presenteren van de resultaten van een leeropdracht nieuwe dimensies: de presentatie gaat verder dan het klaslokaal, waardoor ouders, vrienden of medestudenten mee kunnen kijken. De docent kan plaats- en tijdsonafhankelijk beoordelen (formatief of summatief). Ook is het mogelijk voor studenten om tijdens de uitvoering van de opdracht de mening van anderen te vragen.
Voor het presenteren zijn veel platformen beschikbaar: van een relatief eenvoudige blog tot een video op Youtube of Vimeo. Ook kunnen studenten een website maken, waarin ze verschillende presentatievormen aan elkaar knopen. Googlesites biedt hiervoor goede mogelijkheden, evenals een blogsite als Wordpress.

Sociale media en leeractiviteiten

De doelstelling van artikel is de verbinding weergeven tussen sociale media en onderwijs. Hierbij kan de discussie worden gevoerd over wat sociale media nu wel of niet zijn. Die discussie is in dit kader echter weinig relevant. De relevantie zit hem uiteindelijk in de bruikbaarheid voor het onderwijs. We zullen dan ook soms platformen ter sprake brengen die mogelijk buiten de definitie van sociale media vallen, of die het, in een enkele geval, zelfs zeker niet zijn. We noemen ze dan toch, omdat we van mening zijn dat ze dermate bruikbaar zijn voor het onderwijs, dat ze hier niet mogen ontbreken. De lijst is gebaseerd op www.BoekTweePuntNul.nl. Dit boek geeft een helder overzicht van 125 sociale media en webtools die in de dagelijkse onderwijspraktijk inzetbaar zijn.

Vinden

  • Netvibes (www.netvibes.com): eigen dashboard voor verzamelen relevante info, incl SoMe
  • Ning (www.ning.com): sociaal netwerk
  • QR-code: info ontsluiten
  • Quizlet (www.quizlet.com): leerhulp in de vorm van vraag en antwoord.
  • Quora (www.quora.com): verzameling van vragen en antwoorden.
  • Qwiki (www.qwiki.com): zoekmachine die van info interactieve, multimediale presentaties maakt


Verbinden

  • Digg (http://digg.com): artikelen vinden, plaatsen en delen; interesses delen met vrienden
  • Edmodo (www.edmodo.com): sociaal netwerk voor leerkrachten, leerlingen en scholen



Samenwerken

  • Twiddla (www.twiddla.com): online overleggen over info die je op twiddla plaatst (onderwijsaccount mogelijk)


Presenteren

  • Everytrail (www.everytrail.com): routes opslaan, info en foto’s koppelen; routes delen
  • Flickr (www.flickr.com): foto’s en video’s delen
  • Flixlab (www.flixlab.com): (evt samen met anderen) filmpjes maken en bewerken (en delen via Facebook). Alleen voor Apple beschikbaar. Link leidt niet naar de website.
  • Glogster (www.glogster.com): interactieve, digitale posters maken (onderwijsversie)
  • Go!Animate (www.goanimate.com): animaties maken en delen (onderwijsversie)
  • Qik (www.qik.com): videostreaming
  • Scoop-it (www.scoop.it): samen digitale krant maken op basis van digitale bronnen


Anders




3A. Kaplan en M. Haenlein, Users of the world, Unite. The challanges and opportunities of social media (Bussiness horizons, 53)
4M. Schoondorp, Sociale media en de kansen voor het onderwijs, (Surfnet/Kennisnet, 2010)
5L. Hilgers en T. van Zadelhof, Boektweepuntnul (onderwijsuitgave) (2011)
6http://social-networking.findthebest.com/ (12 juli 2012, 26 februari 2013)
9A. Kaplan en M. Haenlein, Users of the world, Unite. The challanges and opportunities of social media (Bussiness horizons, 53)