Translate

maandag 29 oktober 2012

Regeerakkoord voor kinderen

Een half jaar geleden schreef ik de blog Catshuiscrisis voor kinderen. Deze blog is de update ervan, om morgen te gebruiken in de les.

Nadat de mensen hadden mogen stemmen, werden de stoeltjes in het kamertje opnieuw verdeeld. En de mensen die in het gekozen kamertje zaten, wezen een paar mensen aan die moesten zorgen dat er een nieuwe regering kwam, die weer voldoende vriendjes in de kamer had. De koning mocht zich er niet meer mee bemoeien. Dat was voor het eerst in de geschiedenis. En dat was soms wel raar.

Al heel snel bleek dat er twee mensen in het kamertje, die tot voor kort altijd ruzie hadden, vriendjes waren geworden. En het waren niet zomaar mensen. Het waren twee mensen die allebei de baas waren van een grote groep in de kamer. Sterker nog, samen hadden ze meer dan de 76 vriendjes die nodig waren om de baas te kunnen zijn.

Voor de verkiezingen, waren die twee mannen helemaal geen vrienden. Sterker nog, tijdens de verkiezingen riepen ze tegen alle mensen in het land vooral dat de andere heel erg slecht en fout was. De ene, laten we hem Mark noemen, zei dat als de andere, we noemen hem Rik, in de regering zou komen, het land naar de verdoemenis ging. En Rik zei dat Mark natuurlijk nooit meer de baas van het land zou mogen worden.

Maar toen de mensen hadden gestemd en Mark en Rik de stoeltjes hadden geteld, ontdekten ze dat ze samen wel genoeg vriendjes hadden om de baas te spelen over het land. Weliswaar waren hun vriendjes geen vriendjes van elkaar, maar ja, dan kun je wel wat gaan uitruilen. Dus Mark zei: jouw vriendjes mogen de huisjes van de rijken bij Monopolie wat duurder maken. En Rik zei: dan mogen jouw vriendjes bij Risk een extra leger in zetten. En uiteindelijk sloten ze een akkoord, waarmee alle vriendjes blij genoeg waren. Er waren ook dingen die de vriendjes van de ene of de andere minder leuk vonden, maar dat maakte niet zo veel uit. Want ze wisten ook wel dat hun vriendjes vooral keken naar de dingen die ze leuk vonden.

En zo kan het dat twee mannen die helemaal geen vriendjes zijn, toch samen de baas kunnen worden.

donderdag 11 oktober 2012

Beroepsproduct

Het was in 1999 of 2000, het jaar weet ik niet meer. In elk geval was het voor de eeuwwisseling. De dag en de locatie weet ik wel nog precies: een tweedaagse van onderwijsadviesbureau MAF Dekkers op Mennerode. Een donderdagavond, aan de bar.

Die avond had Jos de Kleijn een inleiding gehouden op een tweedaagse die we hielden voor docenten van een economische opleiding van de Hogeschool van Rotterdam. Mijn verhaal over het starten van het onderwijsleerproces met problemen uit de praktijk, zijn verhaal over de leerlijnen die de Hogeschool van Amsterdam onderscheidde. We voelden zelf de verbinding, maar wisten die naar ons publiek nog niet in woorden duidelijk te maken. Wat echter op de cursus zelf niet lukte, lukte na twee pilsjes aan de bar wel. Of Jos het als eerste zei of ik, weet ik niet meer. Maar het woord "beroepsproduct" was geboren.

Het woord was een metafoor, die houvast bood in de wereld van het competentiegericht leren. Want waar docenten zich bij competenties vaak weinig konden voorstellen, konden ze zich dat bij een beroepsproduct wel. Het beroepsproduct, "de dingetjes waar je voor betaald wordt als beroepsbeoefenaar" was als begrip geboren. Als een begrip dat vooral een didactisch doel diende, een doel om docenten te helpen om competenties te vertalen in concreet gedrag.

In 2002 verscheen mijn boek "Aan de slag met competenties". In dit boek omschreef ik het begrip "beroepsproducten" als "goederen of diensten die een beroepsbeoefenaar levert aan een interne of externe afnemer, die voldoen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen (specificaties) met betrekking tot het product en/of het proces, en die direct of indirect toegevoegde waarde creëren". En verder: "Het als dan niet kunnen opleveren van een bepaald beroepsproduct dat voldoet aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen, is een maatstaf voor het competent zijn binnen een bepaald beroep." "Een" maatstaf, stond er, niet "de" maatstaf.

Bij mijn weten, is er nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het "beroepsproduct". Of mijn ideeën over beroepsproducten als een hulpmiddel een goed middel zijn bij het inrichten van het onderwijs, is voor zover ik weet nooit wetenschappelijk gevalideerd. Sterker nog, een andere definitie dan de mijne heb ik eigenlijk nooit gelezen. Wie mijn boek "Aan de slag met competenties" serieus heeft gelezen, weet dat voor mij het begrip "beroepsproduct" primair een hulpmiddel was om docenten te helpen om het voor hen veelal te vage begrip "competenties" te vertalen.

Ik vind het begrip nog steeds een mooi begrip, als het gebruikt wordt zoals ik het toen, samen met Jos, bedoelde. Maar als ik op twitter zoek op beroepsproduct, zie ik vooral studenten en leerlingen die klagen over het klote beroepsproduct dat ze op moeten leveren. Soms reageer ik daar op. En telkens weer blijkt dat opleidingen het "beroepsproduct" vooral gebruiken als woord om het traditionele werkstuk een meer beroepsgericht geurtje te geven.

Ook op andere manieren wordt het begrip geheel anders gebruikt dan wij het bedoelden. Bijvoorbeeld als gesteld wordt dat toetsing altijd via beroepsproducten moet geschieden. Dat is het omkeren van de werkelijkheid. Beroepsproducten kunnen een onderdeel zijn van het toetsplan van een opleiding. Dat is iets anders dan dat beroepsproducten de enige entiteiten zijn die in een opleiding getoetst moeten worden. Zeker daar waar "kennis als kennis" belangrijk is in een opleiding, schieten beroepsproducten tekort als toetsinstrument. Dat heb ik in elk geval altijd betoogd.

Ik beschouw me, samen met Jos de Kleijn, nog steeds als geestelijk vader van het begrip. Een begrip dat nooit enige vorm van wetenschappelijke validatie heeft gehad. Dat laatste is voor mij, na tien jaar, reden om te twijfelen aan het feit of het begrip überhaupt wel bruikbaar is. Maar het meest stoor ik me aan die scholen en opleidingen die het begrip inzetten op een manier zoals wij het nooit bedoeld hebben. Ik daag elke onderwijsinstelling die het begrip gebruikt in haar onderwijs- en examenregeling uit om eens een nette, en gevalideerde onderbouwing van het begrip te geven.

En zolang de enige definitie die er is de onze is, die ik vastlegde in "Aan de slag met competenties", verzoek ik elke onderwijsinstelling om aan het begrip niet meer waarde te hechten dan we toen bedoelden.

(Toevoeging: Een collega van me reageerde al dat het begrip internationaal niet uit te leggen is. Dat krijg je als je onzorgvuldig om gaat met begrippen.)