Translate

dinsdag 26 februari 2013

Het social media-onderwijslandschap

Steeds vaker zetten opleidingen en docenten sociale media in. Hierbij is het belangrijk om goed na te gaan welke sociale media geschikt zijn voor het onderwijsdoel dat wordt nagestreefd. Om hulp te bieden bij deze keuzes hebben we een sociaal-medialandschap voor het onderwijs ontwikkeld. Dat landschap kan gebruikt worden om de juiste sociale media te kiezen, gegeven het onderwijsdoel.

Sociaal medialandschap


Het classificeren van sociale media in een 'landschap' is een middel om een overzicht te scheppen in het woud van de honderden, zo niet duizenden, sociale media die ons ter beschikking staan. Een bekende indeling is die van van Fred Cavazza.

 


In de 2012-versie worden de platforms ingedeeld in een 6-tal categorieën: publishing, sharing, playing, networking, buying en localization. In het midden van het landschap staan Facebook, Google+ en Twitter, omdat deze (bijna) alle doelen dienen.

Zoals elke indeling, kan ook op deze indeling gemakkelijk kritiek worden uitgeoefend. Want verdient Twitter, met zijn beperkte mogelijkheden wel de plek in het midden? En hoort Path niet eerder bij sharing dan localization?

Ondanks deze mogelijke kritiek, biedt een dergelijk landschap toch bovenal een helder overzicht waarin de belangrijkste (of in elk geval: een aantal van de belangrijkste) sociale media geclassificeerd zijn.

Om tot een dergelijk landschap te komen, zullen enkele vragen beantwoord moeten worden:

  • Wat verstaan we eigenlijk onder sociale media?
  • Welke sociale media zijn dan te onderscheiden en welke willen we meenemen in het landschap?
  • Op welke manier kunnen we sociale media classificeren, zodanig dat het landschap voor het onderwijs gebruikerswaarde heeft?
  • Hoe ziet het landschap er dan uit?
  • Hoe kunnen we het landschap gebruiken?

Wat zijn sociale media?


Wat verstaan we nu eigenlijk onder sociale media. Degene die een definitie zoekt, zal al snel geneigd zijn om op Wikipedia te kijken: Sociale media (de Engelse term social media is ook in het Nederlands gangbaar) is een verzamelbegrip voor online platformen waar de gebruikers, zonder of met minimale tussenkomst van een professionele redactie, de inhoud verzorgen. Hoofdkenmerken zijn interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling. 1 Dat is de definitie in de Nederlandse Wikipedia. In het Engels staat er: Social media includes web-based and mobile based technologies which are used to turn communication into interactive dialogue among organizations, communities, and individuals.2 Dat er verschillen zijn tussen de Engels en Nederlandse definitie, die overigens beide aan verandering onderhevig zijn, illustreert meteen een belangrijk aspect van sociale media: het zijn de gebruikers die informatie toevoegen, en die informatie wordt niet, of slechts zeer beperkt, door een redactie gecontroleerd. En bij die eventuele redactionele controle moet, als die al plaatsvindt, primair gedacht worden aan het verwijderen van bijdrage die als aanstootgevend beschouwd (kunnen) worden.

Googlen levert natuurlijk ook definities op, maar daarbij maken we natuurlijk wel het uitstapje naar scholar.google, zodat de treffers die we krijgen wat meer wetenschappelijke relevantie hebben. Uiteraard stuiten we dan op Kaplan en Haenlein die social media definiëren als a group of Internet-based applications that build on the ideological and technological foundations of web2.0, and that allow the creation and exchange of user generated content.3

Een definitie die uit het Nederlandse taalgebied opduikt is die van Mark Schoondorp. In 'Sociale media en de kansen voor het onderwijs' definieert hij sociale media als: sociale media faciliteren georganiseerde vormen van gezamenlijk acteren.4 Doordat Schoondorp iedere verwijzing naar de techniek weg laat, begint zijn verhaal niet met de komst van internet, maar bij de middeleeuwse humanist Justus Lipsius.

Hoewel definitiekwesties interessant kunnen zijn, raken ze niet de kern van ons verhaal, waarin bruikbaarheid gekoppeld aan leerprocessen centraal staat. Daarom nemen we het begrip ruim, waarbij we eerder iets wel dan niet tot sociale media rekenen. In Boektweepuntnul5 bijvoorbeeld worden naast sociale media ook (andere) webtools beschreven die bruikbaar kunnen zijn in het onderwijs. Dergelijke webtools nemen we mee in ons overzicht. We zijn ons er dan van bewust dat sommige van deze tools niet tot de social media behoren.

Welke sociale media zijn er?

Het is ondoenlijk om een totaaloverzicht op te stellen van alle sociale media. Het zijn er simpelweg te veel. Findthebest heeft dit moment 125 sociale netwerksites genoteerd, nadat een eerdere lijst van bijna 200 is opgeschoond. .6 Howmanyarethere houdt het op meer dan 200.7 Wiki-answers is beduidend minder terughoudend, en houdt het op duizenden.

Sociale netwerksites vormen overigens slechts een beperkt deel van de begroeiing van het sociale medialandschap bevolken. In het model van Fred Cavazza is het slechts één van de zes taartpunten.
De volgende “typen” worden door Fred Cavazza onderscheiden:

Classificatie van sociale media

Om wegwijs te worden in het bos van de sociale media en om handvatten te hebben bij het selecteren van de juiste tool bij een bepaald doel, is een indeling of classificatie handig. Handig, maar niet op voorhand eenvoudig. Cavaza deelt Path bijvoorbeeld in onder het kopje localization. Dat had echter met even veel recht (personal) networking kunnen zijn. Dat de indeling de afgelopen regelmatig veranderd is, geeft al blijk van de worsteling van Cavaza .
Kaplan en Haenlein ontwikkelden een model gebaseerd op verschillende, oudere theorieën over media en sociale processen.
Aan de ene kant onderscheiden ze “social presense” (die iets zegt over het contact tussen twee communicatiepartners) en “media richniss”(de hoeveelheid informatie die wordt doorgegeven binnen een bepaalde tijd). Virtuele werelden en spellen scoren het hoogst op deze dimensie, blogs en collaboratieve projecten het laagst. Sociale netwerken en 'content communities' zitten er tussen in. Aan de andere kant onderscheiden ze “self presentation” (het controle houden over de indruk die anderen van je krijgen) en “self disclosure” (het bewust of onbewust persoonlijke informatie bloot geven). Hier scoren blogs, sociale netwerken en virtuele werelden het hoog en collaboratieve projecten, content communities en virtuele spellen laag.9





Social presence / Media richness




Low Medium High
Self presentation/ Self disclosure High Blogs Social networking sites (Facebook) Virtual social worlds (Second life)
Low Collaborative projects (Wikipedia) Content communities (Youtube) Virtual game worlds (World of warcraft)


Het grote voordeel van de indeling van Kaplan en Haenlein tegenover andere indelingen is dat ze niet de technische gebruiksmogelijkheden als basis voor de indeling nemen. Dat laatste leidt immers telkens weer tot aanpassingen, zoals we kunnen zien bij de indeling van Fred Cavazza. Voor ons doel, het gebruik van sociale media in het onderwijs, biedt de indeling echter weinig houvast.

Classificatie voor het onderwijs

Classificaties zoals die van Kaplan en Haenlein en van Fred Cavazza richten zich primair op bedrijven en hebben een marketingachtergrond. Voor onderwijsorganisaties kunnen die indelingen handig zijn als ze een sociale mediastrategie willen ontwikkelen gericht op het werven van nieuwe leerlingen en studenten en het – op organisatieniveau – contact onderhouden met leerlingen en studenten. Voor het vinden van een aansluiting bij het didactisch handelen, bieden de indelingen echter weinig houvast.
Wij kiezen hier voor een indeling, waarbij we de mogelijkheden die sociale media bieden, koppelen aan fasen die in het leerproces te onderscheiden zijn. We kiezen hierbij bewust niet voor een bestaand onderwijskundig model, zoals bijvoorbeeld de theorie van Kolb of voor een bestaande classificatie van sociale media. Het model is dan ook niet onderbouwd vanuit de theorie, maar vanuit onze ervaringen met onderwijs en sociale media. Het model is zodanig dat het toepasbaar is op allerlei verschillende onderwijsleersituaties, van klassikale lessen tot projectgroepen en van individuele schoolopdrachten tot stages en afstuderen.

In dit model onderscheiden we vier kernactiviteiten, waarbij sociale media een belangrijke rol kunnen spelen:

  1. Vinden
  2. Verbinden
  3. Samenwerken
  4. Presenteren

We zullen deze eerst kort toelichten, en vervolgens aangeven welke sociale media naar onze mening geschikt zijn voor de betreffende leeractiviteit.

Vinden

Bij vinden gaat het om het vinden van zowel informatie (direct) als mensen of organisaties die informatie waar een lerende naar op zoek is, kan leveren.
Informatie vinden kan via bekende sociale media, zoals Twitter. Stel een vraag met #dtv en grote kans dat je antwoord krijgt.
Maar er zijn ook sites die zich specifiek op (kwalitatief rijke) vragen richten. Een voorbeeld hiervan is Quora. Om de kwaliteit te bewaken, beperkt Quora zelfs het aantal vragen dat iemand kan stellen. Door goede vragen te stellen waar antwoorden op komen, kun je punten verdienen. Deze punten kun je weer inzetten voor nieuwe vragen. Quora reguleert creëert zo op een mooie manier schaarste.
Een specifieke groep “vindsites” zijn de sociale bookmarkingsites, zoals Diigo en Delicous. Dit zijn sites waar je webpagina's kunt bookmarken en zelf trefwoorden aan een site kunt geven. Dit kun je weer delen met anderen. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld studenten die samenwerken in een project hun eigen bronnenlijst samenstellen aan de hand van trefwoorden die specifiek op hun eigen project van toepassing zijn.
De sites die geschikt zijn om te presenteren, zijn veelal ook sites die een goede bron kunnen zijn voor het vinden van informatie. Slideshare en Youtube zijn hier voorbeelden van.
Naast het vinden van informatie, bieden sociale media ook de mogelijkheid om te zoeken naar bepaalde personen. Sociale netwerken als Facebook en Linkedin kunnen deze functie vervullen. Facebook kent bijvoorbeeld een zoekfunctie, waarbij op verschillende manieren gezocht kan worden. Echt goed werkt deze echter nog niet.
Een bijzonder netwerk dat in deze genoemd kan worden, is Google+. Daar waar mensen elkaar op Linkedin of Facebook vrijwel alleen toevoegen als ze elkaar kennen, nemen mensen op Google+ juist ook onbekenden met gelijke interesses op in hun kringen. Google+ is daarmee een netwerk dat het veel makkelijker maakt om nieuwe mensen te “ontmoeten”. Bovendien kent Google+ een zeer sterke integratie met andere producten van Google.

Verbinden

Bij verbinden gaat het om het tot stand brengen van een langdurige verbinding tussen lerenden onderling of tussen lerenden en anderen (docenten, stagebegeleiders, potentiële werkgevers).
Bij het verbinden moet in eerste instantie aan sociale netwerksites gedacht worden. Een groep op Facebook of Linkedin (open dan wel besloten), kan een goede manier zijn om langdurige verbindingen tot stand te brengen. Een open groep is een groep die voor iedereen toegankelijk is. Een besloten groep is slechts toegankelijk voor mensen die door de beheerder van de groep toegelaten worden. Omdat berichten die in een groep worden geplaatst gewoon in je tijdlijn komen, hoef je niet steeds naar een specifieke plek toe om te lezen of er nog iets gemeld is, maar zie je de activiteit van je groepsgenoten tijdens het checken van je tijdlijn. Een ander voordeel van groepen is dat de mensen in een groep niet je vriend of contact hoeven te zijn, en je toch hun berichten kunt lezen.
Om de verbinding tot stand te brengen, is het echter niet noodzakelijk om groepen aan te maken. Ook het louter elkaar volgen in dergelijke netwerken of op bijvoorbeeld Google+ brengt een verbinding tot stand.
Overigens is het ook mogelijk om zelf een sociaal netwerk te maken. Met bijvoorbeeld Ning is dit een fluitje van een cent. Zo'n eigen netwerk kun je relatief eenvoudig beperkt houden tot de deelnemers die je in het netwerk wilt hebben. Het nadeel is wel dat dat netwerk elke keer afzonderlijk opgestart moet worden.

Samenwerken

Bij samenwerken gaat het om samenwerking tussen leerlingen onderling, tussen leerlingen en docenten of anderen.
Om te kunnen samenwerken moet er sprake zijn van verbinding, maar er is meer nodig. Het gebruikte platform moet voldoende mogelijkheden bieden om ook daadwerkelijk aan bijvoorbeeld een project te kunnen werken. Het louter plaatsen van tweetjes bijvoorbeeld is hier niet echt geschikt. Eisen die gesteld moeten worden zijn op zijn minst dat er bestanden gedeeld en bewerkt moeten kunnen worden en, in het algemeen, dat het werk moet kunnen worden afgeschermd voor de buitenwereld. Dat laatste hoeft niet altijd, bijvoorbeeld niet als er sprake is van een open vorm van co-creatie.
Indien er samengewerkt moet worden, is het van groot belang om vooraf duidelijk vast te stellen welke functionaliteiten het gebruikte platform moet hebben. Het is, zowel voor leerlingen als voor docenten, bijzonder frustrerend indien tijdens bijvoorbeeld een project blijkt dat lang niet alles mogelijk is wat ten dienste van het project gewenst is.
De docent dient tevens goed na te denken over de wijze waarop hij samenwerkingsvaardigheden, inzet van de studenten etc. wil beoordelen. Indien er bijvoorbeeld gekozen wordt voor een tool waarin alle activiteiten van studenten (zoals afspraken, notulen, tussenproducten, online-discussies etc) zichtbaar zijn, kan de docent zich een goed beeld vormen van de individuele bijdrage van de leden van bijvoorbeeld een projectgroep aan een project. Dit maakt dat de docent over veel meer informatie bezit om studenten te beoordelen (zowel formatief als summatief) als bij traditionele opdrachten, waarbij de docent slechts beperkt aanwezig is en het overgrote deel van de werkzaamheden zich aan zijn zicht onttrekt. Ook moeten er goede afspraken gemaakt worden over de wijze waarop met de tool wordt omgegaan: wat leggen studenten vast, welke activiteiten moeten digitaal ondernomen worden etc. Als er bijvoorbeeld nog veel via mail wordt afgehandeld, is het handig als de mails op een gestructureerde en geordende manier verzameld blijven. Google biedt, door de integratie van de verschillende diensten, hiervoor zeer goede mogelijkheden.
Op een wat eenvoudiger niveau ka n bijvoorbeeld Dropbox worden gebruikt om bestanden te delen.



Presenteren

Bij presenteren gaat het om het presenteren van resultaten.
Door gebruik te maken van sociale media, krijgt het presenteren van de resultaten van een leeropdracht nieuwe dimensies: de presentatie gaat verder dan het klaslokaal, waardoor ouders, vrienden of medestudenten mee kunnen kijken. De docent kan plaats- en tijdsonafhankelijk beoordelen (formatief of summatief). Ook is het mogelijk voor studenten om tijdens de uitvoering van de opdracht de mening van anderen te vragen.
Voor het presenteren zijn veel platformen beschikbaar: van een relatief eenvoudige blog tot een video op Youtube of Vimeo. Ook kunnen studenten een website maken, waarin ze verschillende presentatievormen aan elkaar knopen. Googlesites biedt hiervoor goede mogelijkheden, evenals een blogsite als Wordpress.

Sociale media en leeractiviteiten

De doelstelling van artikel is de verbinding weergeven tussen sociale media en onderwijs. Hierbij kan de discussie worden gevoerd over wat sociale media nu wel of niet zijn. Die discussie is in dit kader echter weinig relevant. De relevantie zit hem uiteindelijk in de bruikbaarheid voor het onderwijs. We zullen dan ook soms platformen ter sprake brengen die mogelijk buiten de definitie van sociale media vallen, of die het, in een enkele geval, zelfs zeker niet zijn. We noemen ze dan toch, omdat we van mening zijn dat ze dermate bruikbaar zijn voor het onderwijs, dat ze hier niet mogen ontbreken. De lijst is gebaseerd op www.BoekTweePuntNul.nl. Dit boek geeft een helder overzicht van 125 sociale media en webtools die in de dagelijkse onderwijspraktijk inzetbaar zijn.

Vinden

  • Netvibes (www.netvibes.com): eigen dashboard voor verzamelen relevante info, incl SoMe
  • Ning (www.ning.com): sociaal netwerk
  • QR-code: info ontsluiten
  • Quizlet (www.quizlet.com): leerhulp in de vorm van vraag en antwoord.
  • Quora (www.quora.com): verzameling van vragen en antwoorden.
  • Qwiki (www.qwiki.com): zoekmachine die van info interactieve, multimediale presentaties maakt


Verbinden

  • Digg (http://digg.com): artikelen vinden, plaatsen en delen; interesses delen met vrienden
  • Edmodo (www.edmodo.com): sociaal netwerk voor leerkrachten, leerlingen en scholen



Samenwerken

  • Twiddla (www.twiddla.com): online overleggen over info die je op twiddla plaatst (onderwijsaccount mogelijk)


Presenteren

  • Everytrail (www.everytrail.com): routes opslaan, info en foto’s koppelen; routes delen
  • Flickr (www.flickr.com): foto’s en video’s delen
  • Flixlab (www.flixlab.com): (evt samen met anderen) filmpjes maken en bewerken (en delen via Facebook). Alleen voor Apple beschikbaar. Link leidt niet naar de website.
  • Glogster (www.glogster.com): interactieve, digitale posters maken (onderwijsversie)
  • Go!Animate (www.goanimate.com): animaties maken en delen (onderwijsversie)
  • Qik (www.qik.com): videostreaming
  • Scoop-it (www.scoop.it): samen digitale krant maken op basis van digitale bronnen


Anders




3A. Kaplan en M. Haenlein, Users of the world, Unite. The challanges and opportunities of social media (Bussiness horizons, 53)
4M. Schoondorp, Sociale media en de kansen voor het onderwijs, (Surfnet/Kennisnet, 2010)
5L. Hilgers en T. van Zadelhof, Boektweepuntnul (onderwijsuitgave) (2011)
6http://social-networking.findthebest.com/ (12 juli 2012, 26 februari 2013)
9A. Kaplan en M. Haenlein, Users of the world, Unite. The challanges and opportunities of social media (Bussiness horizons, 53)

zondag 24 februari 2013

Waarom sociale media in het onderwijs?

Korte intro

Prezi

Maatschappelijke ontwikkelingen

De snelle opkomst van internet en de toenemende digitalisering heeft ervoor gezorgd dat de manier waarop wij communiceren, informatie uitwisselen en zaken met elkaar doen geheel anders verloopt dan tien jaar terug. Kon een organisatie het zich in 2000 nog veroorloven om geen website en geen e-mailadres te hebben, vandaag de dag loop je als individu al achter als je geen LinkedIn-profiel hebt. Actief deelnemen aan nieuwe media als Facebook en Twitter wordt steeds meer usance. De afgelopen tien jaar heeft ook laten zien dat we nieuwe ontwikkelingen veel sneller accepteren en implementeren dan we vooraf hadden gedacht.

Maar er is meer. Ook ons denken over de mens, over de ratio, over werken, over organiseren en over leiderschap en over verdienmodellen bijvoorbeeld, zijn aan snelle verandering onderhevig. In dit hoofdstuk zetten we allereerst een aantal veranderingen op een rij.

De mens


Binnen de samenleving zijn er in toenemende mate tweedelingen te ontdekken, die langs verschillende lijnen lopen. Een duidelijke tweedeling is zichtbaar tussen de opeenvolgende generaties: de babyboomgeneratie, generatie X, de pragmatische generatie, generatie Y en generatie Z. Deze generaties verschillen sterk in hun opvattingen over werk.

Aad Bontekoning in Het generatieraadsel: ‘Helaas remmen oudere generaties in veel bedrijven nieuwe generaties in hun collectieve ontwikkeling. Iedere volgende generatie is hoger opgeleid en slimmer dan de vorige. Zo wordt die kostbare meerwaarde vlot teniet gedaan.’1 Dit geldt ook voor veel accountantskantoren waar oudere partners veel jongeren afremmen in hun ambitie, in plaats van deze te stimuleren.

De babyboomgeneratie werd geboren in de periode 1941-1955. Deze generatie democratiseerde het bedrijfsleven, bouwde het poldermodel en was sterk gericht op (her)structureren. Een flink deel van deze generatie overweegt nu om langer flexibel zinvol door te werken. Deze mensen lijken een goede klik te hebben met de jongeren van Generatie Y.

Generatie X (Generatie Nix) is geboren na de babyboomgeneratie, tussen 1956 en 1985. Over het algemeen is deze generatie praktisch ingesteld, zelfredzaam, relativerend en met een no-nonsense mentaliteit. De mensen zijn hoger opgeleid en hadden betere banen dan de leden van de babyboomgeneratie in dezelfde periode van hun leven. Als leiders zijn ze vooral gericht op samen doen, toegevoegde waarde, duurzame processen en het constructief benutten van de toenemende diversiteit.

De pragmatische generatie is geboren in de periode 1971-1981, veelal de kinderen van de babyboomgeneratie. In organisaties is deze generatie vooral gericht op het versnellen van leer- en besluitvormingsprocessen, het bouwen van (kennis)netwerken en het informaliseren. Tot 2010 voelt de pragmatische generatie zich in veel bedrijven nogal geremd door de oudere generaties. Als nieuwe generatie “medioren” - nog jong maar met al enige ervaring - lijken ze nu te willen doorpakken, ze zijn de trage besluitvorming en het trage leren zat.

Generatie Y is geboren in de periode 1982-2001 en is de opvolger van Generatie X. Deze generatie wil flexibel werken in sfeervolle omgevingen waar ze zichzelf kan zijn en waar ze zich authentiek kan ontwikkelen. Ze willen meteen meedoen en toegevoegde waarde leveren, bijvoorbeeld met de inzet van sociale media. Ze zien kansen in de markt, anticiperen op behoeften van klanten en gaan risico’s aan. Bovendien zijn ze initiatiefrijk, besluitvaardig en goed op de hoogte van maatschappelijke, politieke en economische ontwikkelingen, en kunnen deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of organisatie.

Generatie Z is geboren tussen 1992 en 2010. In 2020 is deze groep tussen de 10 en de 28 jaar oud en zijn de eerste leden van deze generatie de werkvloer opgestroomd. Generatie Z heeft een groot vertrouwen in de toekomst. Deze generatie groeit op in een 24/7-informatiemaatschappij.
Ze hebben een korte aandachtsboog, vervelen zich snel en zappen door het leven. Dit leidt er ook toe dat ze razendsnel informatie kunnen vinden en filteren. Al betekent dat soms ook dat informatie oppervlakkig wordt verwerkt.

Niet alleen tussen generaties is spraken van een tweedeling. Een tweedeling zien we ook ontstaan tussen de mensen die het tempo van de veranderingen wel en niet bij kunnen houden. Hoewel hier ook sprake lijkt van een generatiekloof, is deze tweedeling niet leeftijdsafhankelijk. Deze tweedeling is vooral van belang omdat door de ontwikkeling van bijvoorbeeld web 1.0 naar web 3.0 zowel de hoeveelheid informatie als de hoeveelheid semantische connecties toeneemt.

Werken, organiseren en leiderschap


Op de arbeidsmarkt is een belangrijke ontwikkeling gaande, die wel wordt aangeduid met Het Nieuwe Werken (HNW). Dit is een visie op inrichting en bestuur van het kenniswerk, waarbij recente ontwikkelingen in de informatietechnologie als aanjager gelden. Het gaat om vernieuwing van de fysieke werkplek, de organisatiestructuur en -cultuur, de managementstijl en niet te vergeten de mentaliteit van de kenniswerker en zijn manager.

Het Nieuwe Werken is een verzamelnaam van diverse manieren van slimmer, efficiënter en effectiever werken. Niet alleen door nieuwe vormen van samenwerking, maar ook nieuwe manieren van leidinggeven: minder hiërarchie, meer eigen verantwoordelijkheid, meer delegeren en meer overlaten aan eigen creativiteit en oplossingsgerichtheid.2

Bij Het Nieuwe Werken speelt toepassing van web 2.0 een grote rol. Is bij web 1.0 informatieverspreiding vooral eenrichtingsverkeer, bij web 2.0 staat het delen van informatie centraal. Internetgebruikers plaatsen zelf informatie om te delen met anderen. Het web wordt interactief en meer en meer ingezet om samen te werken.

Sociale netwerken, fysiek zowel als online, worden steeds belangrijker in onze samenleving. Deze netwerken vormen in toenemende mate de bron voor ideeën en kennis. Waardecreatie voor producten en diensten vindt volgens Ronald van den Hoff, in de toekomst hoofdzakelijk binnen deze netwerken plaats.3 Waarde wordt tussen individuen en niet in complexe ketens gecreëerd; het organiseren gebeurt in de toekomst zonder organisaties.4

Nieuwe verdienmodellen


Anderson, die eerder furore maakte met ‘the long tail’ heeft een nieuwe dimensie gegeven aan het begrip ‘gratis’. In zijn boek Free beschrijft hij hoe het nieuwe gratis de markt radicaal verandert.  Anderson geeft aan dat gratis in de vorige eeuw vooral een effectieve marketingmethode was,  maar in de eenentwintigste eeuw is het een totaal nieuw economisch model. Dat komt omdat de kosten van goederen en diensten tot bijna nul te reduceren zijn. Dat deze kosten zo laag zijn, heeft alles te maken met de toenemende digitalisering. Daarbij geeft Anderson aan dat gratis daadwerkelijk betekent: vrij van kosten. 
Anderson onderscheidt vier soorten gratis (zie schema).

Gratismodel Anderson

Gratismodel Wat is gratis? Gratis voor wie?
Directe kruissubsidies Elk product dat met zich meebrengt dat je voor iets anders betaalt. Iedereen die bereid is om uiteindelijk op een of andere manier te betalen. Bijvoorbeeld twee halen, een betalen.
De driepartijenmarkt Inhoud, diensten, software, etc. Iedereen. Een derde partij, bijvoorbeeld adverteerders, betaalt. Bijvoorbeeld Facebook
Freemium Alles waar een betaalde versie tegen over staat. Gewone gebruikers. Geavanceerde gebruikers betalen. Bijvoorbeeld LinkedIn, veel spelletjesapps als Wordfeud.
Non-monetaire markten Alles wat mensen willen weggeven zonder dat ze een betaling verwachten. Iedereen. Bv gratis boekhouden kan data opleveren voor benchmarking.

Uiteraard komen ook combinaties voor: Spotify is gratis, maar dan wel met reclame, voor gewone gebruikers, terwijl premium gebruikers betalen voor een onbeperkt abonnement zonder reclame.

Ook andere ontwikkelingen zijn van belang. Zo worden steeds meer producten en diensten ontwikkeld middels co-creatie, waarin producten en dienstverleners samen met hun klanten producten en diensten ontwikkelen. De mogelijkheden die het internet biedt, spelen hierbij vaak een grote rol. Een bekend voorbeeld is lego.

Web 3.0 en big data


De interactiviteit van web 2.0 ontwikkelt zich verder in web 3.0. Bij web 3.0 zijn internettoepassingen met elkaar gelinkt en in elkaar geïntegreerd. Een voorbeeld is het delen van de muziek die je op Spotify luistert op Facebook.
Web 3.0 is gerelateerd aan het semantisch web. Het semantisch web legt verbanden tussen media als teksten, foto's, video's en audio, waardoor nieuwe inzichten kunnen ontstaan. Sommige zoekmachines maken hier al gebruik van, zoals http://www.wolframalpha.com/

Big data houdt in dat er steeds meer gegevens komen en zijn, niet alleen van bedrijfsapplicaties maar ook en vooral ongestructureerde data van social media. Het probleem daarbij is om bruikbare informatie te vinden tussen de bergen aan data, deze data toegankelijk te houden en goed te analyseren.

Data afzonderlijk bieden beperkte mogelijkheden, maar alle informatie bij elkaar kan een compleet beeld opleveren van wie iemand is, wat hij doet en wat hij belangrijk vindt. Een nieuwe generatie wiskundigen gebruikt big data nu al om online gedrag te ontcijferen. Baker noemt deze wiskundigen Datameesters. Datameesters kunnen door inzicht in big data het leven gemakkelijker en veiliger maken. Maar er is ook een keerzijde: inzicht in big data biedt de mogelijkheid tot veel macht en invloed.5

Een laatste ontwikkeling die in dit kader niet onbenoemd kan blijven, is de trend die aan te duiden is met “van informatietekort naar aandachttekort”. Tot kort geleden was er minder informatie beschikbaar en vooral toegankelijk dan er behoefte aan informatie was. Tegenwoordig is er zoveel informatie dat het niet meer mogelijk is om alles op te nemen. De ontvanger wordt steeds meer bepalend in het communicatieproces. Hij bepaalt wat hij wel en niet leest.
Sociale media leveren hieraan natuurlijk een belangrijke bijdragen. Met honderden Facebookvrienden, tweeps en andere digitale contacten is het welhaast onmogelijk om alles te lezen. Bepaalde sociale media spelen hier op in, zoals Facebook. Als gebruiker kun je dit deels ook zelf instellen. Als zender moet je je bewust zijn van de kans dat iemand ziet wat je berichten wil, niet alleen op de website, maar zeker ook op de mobiele telefoon. Het maken van een Facebookgroep bijvoorbeeld biedt dan vele betere mogelijkheden dan het zomaar plaatsen van een statusupdate.

De uitdagingen voor het onderwijs



In het “Trendrapport mbo. Technologieën voor de toekomst6 van Stichting Kennisnet en saMBO-ICT wordt een viertal belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen onderscheiden:
  • De netwerksamenleving: Doordat het steeds makkelijker wordt om samen te werken zonder op dezelfde plek te zitten, verandert de sociale structuur van de samenleving. Functies en processen worden binnen netwerken georganiseerd, waarmee de netwerksamenleving definitief haar intrede heeft gedaan.
  • Persoonlijk en op maat: De economie verschuift naar een vraageconomie, waarin de vraag van de klant centraal staat. De klant kan zijn eigen product samenstellen en door persoonlijke profielen weten bedrijven in toenemende mate wat klanten willen. Producten en diensten worden steeds meer persoonlijk en op maat.
  • Nieuwe organsiatie- en verdienmodellen: Veel organisaties herbezinnen zich op hun rol en toegevoegde waarde. Er ontstaan steeds meer producten en diensten die “gratis” zijn of lijken.
  • Technologisering van het leven: Nieuws en achtergronden komen niet meer binnen via krant of televisie. Gebruiksvoorwerpen worden in toenemende mate van chips met informatie voorzien, die met elkaar en het internet communiceren.
Op basis van deze vier ontwikkelingen, onderscheiden de auteurs vier uitdagingen voor het mbo:

  • Het organiseerbaar houden van het mbo: het onderwijs moet flexibel en betaalbaar zijn, moet basiskennis en praktijk met elkaar verbinden.
  • Optimaliseren van de samenwerking: de onderwijsinstelling kan de spin in het web zijn bij het opleiden, dat teamwork vraagt van de instelling, het bedrijfsleven en verschillende partners.
  • De student als volwassen internetconsument: de uitdaging voor de onderwijsinstellingen om een passend antwoord te vinden op de wensen van de veeleisende internetconsument.
  • Meer met minder: de uitdaging om de ambities te realiseren met beperkte middelen.

Deze vier uitdagingen zijn er niet alleen voor het mbo. Elke beroepsopleiding staat er voor. In wat mindere mate, met name bij de eerste twee uitdagingen, geldt dit ook voor het algemeen vormend onderwijs.

Bij alle vier de uitdagingen zien de auteurs een belangrijke rol weggelegd voor ICT. Verschillende technologieën bieden volgens hen ondersteuning en ontsluiten nieuwe oplossingen. Zij noemen hierbij:

  • Cloud computing, dat het mogelijk maakt om de technische infrastructuur binnen de school eenvoudiger en daarmee goedkoper te maken;
  • Sociale media, die het communiceren en samenwerken in groepen faciliteren en die het mogelijk maken om makkelijker met een diversiteit aan groepen (zoals ouders, bedrijfsleven) te communiceren;
  • Verrijkte content, dat het mogelijk maakt om leren een interactieve en multimediale ervaring te laten worden;
  • Augmented reality: dat het mogelijk maakt om een directe koppeling te maken tussen onderwijsmaterialen en de praktijk.
  • Semantisch web : Door semantische webtechnologie kunnen zoeksystemen materiaal uit verschillende databases herkennen en combineren. 
  • Learning analytics: Door learning analytics kan onderwijs op maat erg vorm krijgen, omdat docenten niet alleen de informatie krijgen om te bepalen waar in de leerroute een student zich bevindt, maar ook concrete adviezen over vervolgactiviteiten.

Sociale media in het onderwijs



Sociale media maken het mogelijk dat we altijd en overal in contact zijn met anderen. Onafhankelijk van tijd en plaats kunnen we informatie en mensen vinden, kunnen we ons met elkaar verbinden, kunnen we samenwerken en kunnen we de resultaten de het werk presenteren op zodanige wijze dat iedereen, of een specifiek uitgekozen groep, deze kunnen zien.
Hoewel sociale media een trend van de laatste jaren lijken te zijn, bestaan ze al bijna 35 jaar. Sociale media zijn daarmee weliswaar niet ouder dan het internet, maar de ontwikkeling van sociale media zijn wel hand in hand gegaan met de ontwikkeling van het internet.
Van sociale media zijn verschillende definities in omloop. In de kern lijken ze op elkaar. Zo schrijft de Nederlandse wikipedia: Sociale media (de Engelse term social media is ook in het Nederlands gangbaar) is een verzamelbegrip voor online platformen waar de gebruikers, zonder of met minimale tussenkomst van een professionele redactie, de inhoud verzorgen. Hoofdkenmerken zijn interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling.

Kaplan en Haenlein definiëren sociale media als "een groep internetapplicaties die gebruikmaken van de ideologie en de technologie van Web 2.0 en de creatieve uitwisseling van User Generated Content". Deze definitie verschuift overigens het beginpunt van sociale media een stuk verder naar het heden. Web 2.0 is het "tweede generatie" internet, waarbij gebruikers niet meer uitsluitend internetpagina's lezen zoals ze de televisie gebruikten, maar zelf actief aan de slag gaan met het uploaden en delen van informatie. Deze omslag wordt veelal aan het begin van deze eeuw geplaatst.  Helemaal correct is dat niet, want ook voor 2000 waren al individuen actief bezig met het uploaden en delen. Het was echter technisch vaak nog een hele klus om dat voor elkaar te krijgen. Het is eerder zo dat technologieën achter web 2.0 het voor de leek mogelijk maakte om zelf actief als zender te gaan optreden.

Sociale media kunnen op verschillende manieren in het onderwijs worden ingezet. Deze inzet kan zowel ondersteunend zijn aan het primaire proces als aan de ondersteunende processen, van marketing tot het bekendmaken van roosterwijzigingen en cijfers. Sociale media kunnen ingezet worden door een individuele docent maar ook school- of opleidingsbreed.

In het artikel “Over de didaktiek van social media in de dagelijkse lespraktijk” stelt Wilfred Rubens dat sociale media met name een toegevoegde waarde hebben voor scholen en onderwijsgevenden die didactische concepten gebruiken waarin de leerling en het leerproces centraal staan, die activerende werkvormen gebruiken en waarin interactie en communicatie een belangrijke rol spelen.

Het gebruik van sociale media kan de autonomie ontrent het inrichten van de leeromgeving meer bij leerkracht en leerling neerleggen. Dit kan de motivatie bevorderen. Daarnaast stelt Rubens dat het werken met sociale media de ontwikkeling van de zogenaamde 21st Century skills kan bevorderen. Voorbeelden zijn: het kunnen denken in patronen, informatievaardigheden, creativiteit, kunnen samenwerken en problemen kunnen oplossen.

Vanuit het oogpunt van digitale didactiek, zit volgens Rubens de kracht van sociale media met name in:
  • Crëren van een krachtige, afwisselende leeromgeving;
  • Doorbreken van de muren van de school;
  • Leerlingen in staat stellen kennis te creëren;
  • Publiceren voor een breed publiek;
  • Denk- en samenwerkingsprocessen transparant te maken
Met sociale media kan in het onderwijsveel, heel veel. Maar het is wel van belang dat er vooraf en tijdens goed wordt nagedacht over het gebruik. Kennis van het gebruikte platform bij docent en student is hierbij van belang. een docent die het huiswerk op FAcebook zet, moet niet teleurgesteld zijn als een dag later blijkt dat studenten het huiswerk niet alleen niet gemaakt hebben, maar de gehele Facebookpost zelfs hebben gemist.

1 Aart C. Bontekoning, Het generatieraadsel. De Vrije Uitgevers (2010).

2 Dik Bijl, Het nieuwe werken. Op weg naar een productieve kenniseconomie. Academic Service (2007).

3 Ronald van den Hoff, Society 3.0. A Smart, Simple, Sustainable & Sharing Society. Lindonk & De Bres (2011).

4 Ronald van den Hoff, Society 3.0. A Smart, Simple, Sustainable & Sharing Society. Lindonk & De Bres (2011); Frank Kwakman en Cris Zomerdijk, De ondernemende professional. Waarde creëren in een veranderende markt. Van Duuren Management (2012).

5 Stephen Baker, De Datameesters. Maven Publishing (2011).

6 Stephanie Ottenheijm, Wilfred Rubens en Pieter Vorstenbosch, Trendrapport mbo. Technologieën van de toekomst. (2011).