Waarschijnlijk is dit mijn laatste blog. Althans, als vrijdag de aarde vergaat. Want dat schijnt te gebeuren en dat heeft iets met Mayas en kalenders te maken. Al zijn er mensen die het allemaal maar onzin vinden, en zelfs als het al geen onzin was dan nog op zijn minst kunnen aangeven dat er iets met de telling mis is.
Het vergaan van de wereld is al vaak voorspeld. En volgens eerdere berekeningen aan de kalender van de Mayas zou dat al een jaar geleden gebeurd zijn. Altijd handig om een nieuwe berekening te maken.
Toch zal de wereld ooit vergaan. Onze zon zit, grofweg, op de helft van zijn levensduur. Maar voor de zon echt sterft, zijn er tal van veranderingen in ons zonnestelsel die het leven op aarde onmogelijk gaan maken. Mogelijk zelfs al over een miljard jaar. Dat is weliswaar niet overmorgen, maar het betekent toch dat we als aarde er nu zo'n 80% van onze tijd op hebben zitten. Zo bekeken zitten de voorspellers die het einde van de wereld in onze tijd plaatsen er niet meer dan zo'n 20% naast. Het KNMI schat de regenkans vaak slechter in.
Natuurlijk kan de aarde vrijdag vergaan. Het onheil zal dan niet van buiten komen, tenzij er een volkomen onopgemerkt zwart gat zich ineens aan de horizon toont. De kans daarop is echter niet groter dan de kans dat we een astroïde over het hoofd hebben gezien die zich met een enorme snelheid op ons stort en die een massa heeft die nog groter is dan die van zijn voorganger die onder meer de dinosaurussen uitroeide. het onheil kan natuurlijk ook van binnen zitten. Een Amerikaanse president die in een vlaag van verstandsverbijstering op een knop laat drukken, of zijn Russische tegenhanger die met wat te veel wodka op indruk wil maken op zijn nieuwste verovering. Of een Al Qaida-actie, waarbij vliegtuigen zich gecoördineerd neerstorten op alle kerncentrales in de wereld.
Ik durf wel de voorspelling te doen, dat de wereld niet vergaat vrijdag. Het zou ook geen mooi moment zijn. Het is de dag dat het salaris inclusief 13e maand betaald wordt. Een beetje zonde dus als ik daar niet van mag genieten. Maar dat de aarde niet vergaat vrijdag, wil niet zeggen dat het vergaan der aarde geen thema is. Sterker nog: binnen nu en een miljard jaar wordt het waarschijnlijk realiteit. En daarmee is het wel iets waar we rekening mee moeten blijven houden.
Een miljard jaar is lang. Als de evolutie zich doorzet, is de mens dan allang geen mens meer. De kans is bovendien groot dat van buiten af komend onheil, zoals 65 miljoen jaar geleden, de samenstelling van het leven op aarde fundamenteel beïnvloed heeft. Mogelijk zijn over een miljard jaar de heersers op aarde wel intelligente insecten die na een ramp de ruimte kregen zoals de zoogdieren die kregen na de uitroeiing van de reuzereptielen. Bovendien raakt de mens steeds meer verbonden met de techniek. Als de mens al blijft, geloof ik er niets van dat we over een paar duizend jaar nog een Iphone in de hand hebben. Die zit dan in ons hoofd.
Voorlopig wordt het eerst vrijdag de 21e. Daarna gaan we massaal kerstinkopen doen, blij dat we er nog zijn. We maken schulden, wetend dat we er over een miljard jaar toch niet meer zijn. We geven zo via de consumptie de economie een enorme boost. De werkgelegenheid gaat weer groeien, de bestedingen komen weer op peil. En we denken er even niet aan, dat we nog maar 1 miljard jaar te gaan hebben.
Translate
dinsdag 18 december 2012
woensdag 12 december 2012
Een leermeester met gewone woorden
Enkele weken geleden overleed emeritus hoogleraar Wynand Wijnen. Een overlijden dat me raakte, en me meteen deed uitroepen dat hij één van de weinig mensen was, aan wie ik bij het overlijden een blog zou moeten wijden. Het heeft even geduurd. En dat is goed. Ik ben niet degene die een in memoriam moet schrijven. Meerdere mensen hebben dat gedaan, en ik heb ze gelezen, met dezelfde bewondering als ik altijd voor Wynand heb gehad.
Eind jaren '90 ontmoette ik Wynand voor het eerst. Hoogstwaarschijnlijk, al weet ik het niet zeker, was het tijdens een tweedaagse van Onderwijsadviesbureau M.A.F. Dekkers, waar ik toen werkte. Zeker weet ik dat niet meer, al weet ik wel zeker dat Wynand een graag geziene inleider was op de verschillende tweedaagsen die we daar verzorgden. Een markant man, zoals al zo vaak geschreven is. Een man met een geweldige kennis en ervaring. Maar ik herinner hem me ook als de man die met gewone woorden zijn visie op en passie voor leren en onderwijs voor een breed publiek neer wist te zetten.Een aantal van zijn uitspraken en verhalen, mag ik nog steeds graag parafraseren. Omdat ze op een eenvoudige wijze de kern raken. Een kern die in enkele verhalen zit, die - misschien lichtelijk vervormd - voor altijd in mijn geheugen staan.
Allereerst was er zijn verhaal over het ontstaan van probleem gestuurd onderwijs (PGO) in Nederland. Een ontstaan dat direct samenhing met het ontstaan van de medische faculteit in Maastricht. Een universiteit die er zou moeten komen, omdat er een tekort aan medici was in Nederland, een tekort dat, toen de geboortedatum van de universiteit dichterbij kwam, plotseling was opgelost. "Als we niet nodig zijn voor de kwantiteit, dan zijn we wel nodig voor de kwaliteit", zo vatte Wynand de strategie die vanuit Maastricht erop volgde, samen. Die kwaliteit zou eruit bestaan, dat "aan het einde van het eerste studiejaar, alle studenten door ten minste enkele stafleden, gekend zouden worden." En zo ontstond het Maastrichtse PGO. Geen verhaal met onderwijskundige hoogstandjes, geen ingewikkeld verhaal over leerprocessen. Nee, een verhaal dat de kern raakt voor wat voor mij nog steeds het allerbelangrijkste is in onderwijs: de docent en de student moeten elkaar kennen. En dat belang vatte Wynand voor mij altijd samen, in zijn opmerking: "elke docent heeft zijn eigen handleiding. Het is alleen jammer dat studenten die nooit uitgereikt krijgen."
Die band zat hem ook in het tweede verhaal dat Wynand altijd weer aanhaalde. Het verhaal over leerlingen die niets doen op school, die zitten te consumeren, wat heel iets anders is dan leren in de klas, en die dan, de avond voor de toets, stevig de boeken in duiken. "Dan gaan ze leren", zei Wynand dan. "En net op het moment, dat de leerlingen gaan leren, is de docent er niet bij."
Ook het belang van geïntegreerd, vakoverschrijdend onderwijs, wist Wynand met een prachtige uitspraak duidelijk te maken. De wereld staat immers vol van problemen, waarop één enkel vakgebied alleen niet de oplossing kan bieden. De dokter, de ingenieur en de bedrijfseconoom zullen allemaal om de problemen en vraagstukken waarmee zij geconfronteerd worden op te kunnen lossen, kennis en vaardigheden uit verschillende disciplines moeten integreren. Ik zie me nog zitten in de zaal als Wynand dat pleidooi begon, mijn ogen gesloten en genietend van wat komen ging. De discussie, vanuit de zaal, over hoe moeilijk dat niet was. Het pleidooi voor vakgericht onderwijs, omdat het integreren van vakken zo complex was. Wetend dat hij, na enkele minuten, met de uitsmijter komen zou. "Juist. Dat integreren is moeilijk. Dat is het allermoeilijkste. En dat allermoeilijkste, laten wij aan de studenten over."
Maar bovenal was Wynand voor mij de leermeester over toetsen. En vooral over de andere manier, waarop we naar toetsen moeten kijken. Voor mij was hij een held, in de traditie van De Groot. Daarover is veel, heel veel geschreven. Over voortgangstoetsen, relatieve normeringen, en de hordeloop van piekmomenten in het reproduceren van kennis, die de studie was. Het allerbest was Wynand voor mij altijd als de discussie begon over wat je wel of niet met meerkeuze meten kon. En nadat hij een deelnemer uit de zaal de gelegenheid had gegeven om uitgebreid uit te leggen dat je met meerkeuze geen hogere denkprocessen toetsen kon, de vraag stelde of de deelnemer getrouwd was en of daar dan wel een ingewikkeld denkproces aan vooraf was gegaan. Het jawoord in de trouwzaal, als bewijs dat een schijnbare ja/nee-vraag wel degelijk een complex denkproces kan aftoetsen.
Met gewone woorden wist Wynand duidelijk te maken waar we het onderwijs kunnen verbeteren. De gewone woorden van een man uit de Peel. De gewone woorden die ik nooit vergeten zal, omdat ze de kracht hebben dat enkel het gewone woord heeft.
In 1999 verscheen deze mooie levensloopbeschrijving: http://home.kpn.nl/alchemilab/alchemie/SHV_GelijkWW.htm
Gerelateerd over toetsing: http://jurroencluitmans.blogspot.nl/2011/11/toets-der-kritiek.html
Eind jaren '90 ontmoette ik Wynand voor het eerst. Hoogstwaarschijnlijk, al weet ik het niet zeker, was het tijdens een tweedaagse van Onderwijsadviesbureau M.A.F. Dekkers, waar ik toen werkte. Zeker weet ik dat niet meer, al weet ik wel zeker dat Wynand een graag geziene inleider was op de verschillende tweedaagsen die we daar verzorgden. Een markant man, zoals al zo vaak geschreven is. Een man met een geweldige kennis en ervaring. Maar ik herinner hem me ook als de man die met gewone woorden zijn visie op en passie voor leren en onderwijs voor een breed publiek neer wist te zetten.Een aantal van zijn uitspraken en verhalen, mag ik nog steeds graag parafraseren. Omdat ze op een eenvoudige wijze de kern raken. Een kern die in enkele verhalen zit, die - misschien lichtelijk vervormd - voor altijd in mijn geheugen staan.
Allereerst was er zijn verhaal over het ontstaan van probleem gestuurd onderwijs (PGO) in Nederland. Een ontstaan dat direct samenhing met het ontstaan van de medische faculteit in Maastricht. Een universiteit die er zou moeten komen, omdat er een tekort aan medici was in Nederland, een tekort dat, toen de geboortedatum van de universiteit dichterbij kwam, plotseling was opgelost. "Als we niet nodig zijn voor de kwantiteit, dan zijn we wel nodig voor de kwaliteit", zo vatte Wynand de strategie die vanuit Maastricht erop volgde, samen. Die kwaliteit zou eruit bestaan, dat "aan het einde van het eerste studiejaar, alle studenten door ten minste enkele stafleden, gekend zouden worden." En zo ontstond het Maastrichtse PGO. Geen verhaal met onderwijskundige hoogstandjes, geen ingewikkeld verhaal over leerprocessen. Nee, een verhaal dat de kern raakt voor wat voor mij nog steeds het allerbelangrijkste is in onderwijs: de docent en de student moeten elkaar kennen. En dat belang vatte Wynand voor mij altijd samen, in zijn opmerking: "elke docent heeft zijn eigen handleiding. Het is alleen jammer dat studenten die nooit uitgereikt krijgen."
Die band zat hem ook in het tweede verhaal dat Wynand altijd weer aanhaalde. Het verhaal over leerlingen die niets doen op school, die zitten te consumeren, wat heel iets anders is dan leren in de klas, en die dan, de avond voor de toets, stevig de boeken in duiken. "Dan gaan ze leren", zei Wynand dan. "En net op het moment, dat de leerlingen gaan leren, is de docent er niet bij."
Ook het belang van geïntegreerd, vakoverschrijdend onderwijs, wist Wynand met een prachtige uitspraak duidelijk te maken. De wereld staat immers vol van problemen, waarop één enkel vakgebied alleen niet de oplossing kan bieden. De dokter, de ingenieur en de bedrijfseconoom zullen allemaal om de problemen en vraagstukken waarmee zij geconfronteerd worden op te kunnen lossen, kennis en vaardigheden uit verschillende disciplines moeten integreren. Ik zie me nog zitten in de zaal als Wynand dat pleidooi begon, mijn ogen gesloten en genietend van wat komen ging. De discussie, vanuit de zaal, over hoe moeilijk dat niet was. Het pleidooi voor vakgericht onderwijs, omdat het integreren van vakken zo complex was. Wetend dat hij, na enkele minuten, met de uitsmijter komen zou. "Juist. Dat integreren is moeilijk. Dat is het allermoeilijkste. En dat allermoeilijkste, laten wij aan de studenten over."
Maar bovenal was Wynand voor mij de leermeester over toetsen. En vooral over de andere manier, waarop we naar toetsen moeten kijken. Voor mij was hij een held, in de traditie van De Groot. Daarover is veel, heel veel geschreven. Over voortgangstoetsen, relatieve normeringen, en de hordeloop van piekmomenten in het reproduceren van kennis, die de studie was. Het allerbest was Wynand voor mij altijd als de discussie begon over wat je wel of niet met meerkeuze meten kon. En nadat hij een deelnemer uit de zaal de gelegenheid had gegeven om uitgebreid uit te leggen dat je met meerkeuze geen hogere denkprocessen toetsen kon, de vraag stelde of de deelnemer getrouwd was en of daar dan wel een ingewikkeld denkproces aan vooraf was gegaan. Het jawoord in de trouwzaal, als bewijs dat een schijnbare ja/nee-vraag wel degelijk een complex denkproces kan aftoetsen.
Met gewone woorden wist Wynand duidelijk te maken waar we het onderwijs kunnen verbeteren. De gewone woorden van een man uit de Peel. De gewone woorden die ik nooit vergeten zal, omdat ze de kracht hebben dat enkel het gewone woord heeft.
In 1999 verscheen deze mooie levensloopbeschrijving: http://home.kpn.nl/alchemilab/alchemie/SHV_GelijkWW.htm
Gerelateerd over toetsing: http://jurroencluitmans.blogspot.nl/2011/11/toets-der-kritiek.html
maandag 3 december 2012
Jeugdvoetbal
Het begint op zaterdagochtend. Vroeg. Rond half negen verzamelen de eerste ouders zich langs het veld om hun 6-jarige kinderen aan te moedigen. Eigenlijk is het te vroeg en voor de kinderen zeker in de winter te koud. Maar om de een of andere reden vinden veel clubs het belangrijk dat voor het middaguur de parkeerplaats leeg is.
Een groot deel van de ouders moedigt hun kleintjes enthousiast aan. Maar bijna wekelijks zien en vooral horen we ouders die te ver gaan. De zichzelf stoer vindende papa die zelf niet verder kwam dan het zevende, maar die in zijn zoon toch echt de nieuwe spits van zijn favoriete BVO ziet. De mama die van voetbal net zo veel verstand heeft als haar man, en van hem - zittend achter de tv - geleerd heeft dat schelden op de scheids het belangrijkste is bij voetbal.
Aanmoedigen is prima, maar telkens weer worden grenzen overschreden. Een scheidsrechter van een jaar of dertien, een enthousiaste jeugdspeler, wiens huid wordt volgescholden door ouders. Een team van E-tjes dat door oudere broers tot schoppen wordt aangezet. Trainers die er aan meewerken door gerust te oude spelers op te stellen voor de winst. (Tactisch briljant: speel met E-tjes tegen een F)
De KNVB spreekt over een incident. Maar is het dat wel? Ik lees commentaren van tegenstandsters van Nieuw Sloten. Commentaren die duidelijk maken dat het een exces is. Maar een exces is, beste KNVB, wat anders dan een incident. Elk weekend gaat het te ver op het veld. Het begint bij de ouders om half 9 en gaat door bij junioren en senioren. Spelers, trainers, supporters die ver over de schreef gaan.
En de KNVB? Die voert een halfzacht beleid. Bij Elistha moesten we een paar jaar geleden met de jeugdleiders verplicht een bijeenkomst volgen omdat 'supporters' bij de senioren zich misdragen hadden. Ongetwijfeld is er iets gebeurd, maar Elistha was een makkelijke prooi voor de KNVB. Bij de clubs waar echt wat aan de hand is, durven de bondsmannen niet eens binnen te komen.
De dood van de grensrechter van Buitenboys is een bijzonder trieste dieptepunt van de misstanden in het jeugdvoetbal. Misstanden die beginnen op zaterdag om half negen, bij de F. Het wordt tijd dat we als voetbalminnend Nederland, als bestuurders en ouders die het leuk vinden dat kinderen plezier in het voetbal hebben, daadwerkelijk een daad stellen.
Iedereen kan hier zijn steentje aan bijdragen. Ouders kunnen elkaar aanspreken. Bij de oudere jeugd moeten ouders weer langs de kant staan, om hun eigen kinderen aan te spreken. Trainers moeten, in overleg met het de wedstrijdcoordinator (een verantwoordelijk bestuurslid voor de gang van zaken op de wedstrijddag - wie was dat eigenlijk bij Buitenboys en waarom heeft hij niet opgetreden) van het veld aflopen als het te ver gaat. De gemeenten moeten stoppen met clubs de hand boven het hoofd houden, omdat ze het wel makkelijk vinden dat er in probleemwijken nog een voetbalclub zit en de KNVB moet lastige verenigingen echt aanpakken.
Maar de KNVB moet nog iets anders doen. In cursussen die ze bijvoorbeeld aan jeugdkader geeft, wordt aangegeven dat het bij de jeugd gaat om ontwikkeling en plezier. Niet om winnen of kampioenschap. Maar door ranglijsten die dagelijks via internet ververst worden, promotie- degradatieregelingen etc al bij de jongste jeugd stimuleert de KNVB juist het "moeten winnen" gevoel. Wat dat betreft zou de KNVB eens een voorbeeld moeten nemen aan de kaboutercompetitie zoals een aantal verenigingen in de Betuwe al jaren heeft: geen ranglijst, en aan het einde van het seizoen, is de helft van de teams kampioen.
En ik hoop dat al die papa's en mama's die scheldend en tierend hun kind aan een overwinning proberen te helpen, eindelijk beseffen dat hun kind daar geen prof door wordt, maar eerder een moordenaar.
Een groot deel van de ouders moedigt hun kleintjes enthousiast aan. Maar bijna wekelijks zien en vooral horen we ouders die te ver gaan. De zichzelf stoer vindende papa die zelf niet verder kwam dan het zevende, maar die in zijn zoon toch echt de nieuwe spits van zijn favoriete BVO ziet. De mama die van voetbal net zo veel verstand heeft als haar man, en van hem - zittend achter de tv - geleerd heeft dat schelden op de scheids het belangrijkste is bij voetbal.
Aanmoedigen is prima, maar telkens weer worden grenzen overschreden. Een scheidsrechter van een jaar of dertien, een enthousiaste jeugdspeler, wiens huid wordt volgescholden door ouders. Een team van E-tjes dat door oudere broers tot schoppen wordt aangezet. Trainers die er aan meewerken door gerust te oude spelers op te stellen voor de winst. (Tactisch briljant: speel met E-tjes tegen een F)
De KNVB spreekt over een incident. Maar is het dat wel? Ik lees commentaren van tegenstandsters van Nieuw Sloten. Commentaren die duidelijk maken dat het een exces is. Maar een exces is, beste KNVB, wat anders dan een incident. Elk weekend gaat het te ver op het veld. Het begint bij de ouders om half 9 en gaat door bij junioren en senioren. Spelers, trainers, supporters die ver over de schreef gaan.
En de KNVB? Die voert een halfzacht beleid. Bij Elistha moesten we een paar jaar geleden met de jeugdleiders verplicht een bijeenkomst volgen omdat 'supporters' bij de senioren zich misdragen hadden. Ongetwijfeld is er iets gebeurd, maar Elistha was een makkelijke prooi voor de KNVB. Bij de clubs waar echt wat aan de hand is, durven de bondsmannen niet eens binnen te komen.
De dood van de grensrechter van Buitenboys is een bijzonder trieste dieptepunt van de misstanden in het jeugdvoetbal. Misstanden die beginnen op zaterdag om half negen, bij de F. Het wordt tijd dat we als voetbalminnend Nederland, als bestuurders en ouders die het leuk vinden dat kinderen plezier in het voetbal hebben, daadwerkelijk een daad stellen.
Iedereen kan hier zijn steentje aan bijdragen. Ouders kunnen elkaar aanspreken. Bij de oudere jeugd moeten ouders weer langs de kant staan, om hun eigen kinderen aan te spreken. Trainers moeten, in overleg met het de wedstrijdcoordinator (een verantwoordelijk bestuurslid voor de gang van zaken op de wedstrijddag - wie was dat eigenlijk bij Buitenboys en waarom heeft hij niet opgetreden) van het veld aflopen als het te ver gaat. De gemeenten moeten stoppen met clubs de hand boven het hoofd houden, omdat ze het wel makkelijk vinden dat er in probleemwijken nog een voetbalclub zit en de KNVB moet lastige verenigingen echt aanpakken.
Maar de KNVB moet nog iets anders doen. In cursussen die ze bijvoorbeeld aan jeugdkader geeft, wordt aangegeven dat het bij de jeugd gaat om ontwikkeling en plezier. Niet om winnen of kampioenschap. Maar door ranglijsten die dagelijks via internet ververst worden, promotie- degradatieregelingen etc al bij de jongste jeugd stimuleert de KNVB juist het "moeten winnen" gevoel. Wat dat betreft zou de KNVB eens een voorbeeld moeten nemen aan de kaboutercompetitie zoals een aantal verenigingen in de Betuwe al jaren heeft: geen ranglijst, en aan het einde van het seizoen, is de helft van de teams kampioen.
En ik hoop dat al die papa's en mama's die scheldend en tierend hun kind aan een overwinning proberen te helpen, eindelijk beseffen dat hun kind daar geen prof door wordt, maar eerder een moordenaar.
maandag 29 oktober 2012
Regeerakkoord voor kinderen
Een half jaar geleden schreef ik de blog Catshuiscrisis voor kinderen. Deze blog is de update ervan, om morgen te gebruiken in de les.
Nadat de mensen hadden mogen stemmen, werden de stoeltjes in het kamertje opnieuw verdeeld. En de mensen die in het gekozen kamertje zaten, wezen een paar mensen aan die moesten zorgen dat er een nieuwe regering kwam, die weer voldoende vriendjes in de kamer had. De koning mocht zich er niet meer mee bemoeien. Dat was voor het eerst in de geschiedenis. En dat was soms wel raar.
Al heel snel bleek dat er twee mensen in het kamertje, die tot voor kort altijd ruzie hadden, vriendjes waren geworden. En het waren niet zomaar mensen. Het waren twee mensen die allebei de baas waren van een grote groep in de kamer. Sterker nog, samen hadden ze meer dan de 76 vriendjes die nodig waren om de baas te kunnen zijn.
Voor de verkiezingen, waren die twee mannen helemaal geen vrienden. Sterker nog, tijdens de verkiezingen riepen ze tegen alle mensen in het land vooral dat de andere heel erg slecht en fout was. De ene, laten we hem Mark noemen, zei dat als de andere, we noemen hem Rik, in de regering zou komen, het land naar de verdoemenis ging. En Rik zei dat Mark natuurlijk nooit meer de baas van het land zou mogen worden.
Maar toen de mensen hadden gestemd en Mark en Rik de stoeltjes hadden geteld, ontdekten ze dat ze samen wel genoeg vriendjes hadden om de baas te spelen over het land. Weliswaar waren hun vriendjes geen vriendjes van elkaar, maar ja, dan kun je wel wat gaan uitruilen. Dus Mark zei: jouw vriendjes mogen de huisjes van de rijken bij Monopolie wat duurder maken. En Rik zei: dan mogen jouw vriendjes bij Risk een extra leger in zetten. En uiteindelijk sloten ze een akkoord, waarmee alle vriendjes blij genoeg waren. Er waren ook dingen die de vriendjes van de ene of de andere minder leuk vonden, maar dat maakte niet zo veel uit. Want ze wisten ook wel dat hun vriendjes vooral keken naar de dingen die ze leuk vonden.
En zo kan het dat twee mannen die helemaal geen vriendjes zijn, toch samen de baas kunnen worden.
Nadat de mensen hadden mogen stemmen, werden de stoeltjes in het kamertje opnieuw verdeeld. En de mensen die in het gekozen kamertje zaten, wezen een paar mensen aan die moesten zorgen dat er een nieuwe regering kwam, die weer voldoende vriendjes in de kamer had. De koning mocht zich er niet meer mee bemoeien. Dat was voor het eerst in de geschiedenis. En dat was soms wel raar.
Al heel snel bleek dat er twee mensen in het kamertje, die tot voor kort altijd ruzie hadden, vriendjes waren geworden. En het waren niet zomaar mensen. Het waren twee mensen die allebei de baas waren van een grote groep in de kamer. Sterker nog, samen hadden ze meer dan de 76 vriendjes die nodig waren om de baas te kunnen zijn.
Voor de verkiezingen, waren die twee mannen helemaal geen vrienden. Sterker nog, tijdens de verkiezingen riepen ze tegen alle mensen in het land vooral dat de andere heel erg slecht en fout was. De ene, laten we hem Mark noemen, zei dat als de andere, we noemen hem Rik, in de regering zou komen, het land naar de verdoemenis ging. En Rik zei dat Mark natuurlijk nooit meer de baas van het land zou mogen worden.
Maar toen de mensen hadden gestemd en Mark en Rik de stoeltjes hadden geteld, ontdekten ze dat ze samen wel genoeg vriendjes hadden om de baas te spelen over het land. Weliswaar waren hun vriendjes geen vriendjes van elkaar, maar ja, dan kun je wel wat gaan uitruilen. Dus Mark zei: jouw vriendjes mogen de huisjes van de rijken bij Monopolie wat duurder maken. En Rik zei: dan mogen jouw vriendjes bij Risk een extra leger in zetten. En uiteindelijk sloten ze een akkoord, waarmee alle vriendjes blij genoeg waren. Er waren ook dingen die de vriendjes van de ene of de andere minder leuk vonden, maar dat maakte niet zo veel uit. Want ze wisten ook wel dat hun vriendjes vooral keken naar de dingen die ze leuk vonden.
En zo kan het dat twee mannen die helemaal geen vriendjes zijn, toch samen de baas kunnen worden.
donderdag 11 oktober 2012
Beroepsproduct
Het was in 1999 of 2000, het jaar weet ik niet meer. In elk geval was het voor de eeuwwisseling. De dag en de locatie weet ik wel nog precies: een tweedaagse van onderwijsadviesbureau MAF Dekkers op Mennerode. Een donderdagavond, aan de bar.
Die avond had Jos de Kleijn een inleiding gehouden op een tweedaagse die we hielden voor docenten van een economische opleiding van de Hogeschool van Rotterdam. Mijn verhaal over het starten van het onderwijsleerproces met problemen uit de praktijk, zijn verhaal over de leerlijnen die de Hogeschool van Amsterdam onderscheidde. We voelden zelf de verbinding, maar wisten die naar ons publiek nog niet in woorden duidelijk te maken. Wat echter op de cursus zelf niet lukte, lukte na twee pilsjes aan de bar wel. Of Jos het als eerste zei of ik, weet ik niet meer. Maar het woord "beroepsproduct" was geboren.
Het woord was een metafoor, die houvast bood in de wereld van het competentiegericht leren. Want waar docenten zich bij competenties vaak weinig konden voorstellen, konden ze zich dat bij een beroepsproduct wel. Het beroepsproduct, "de dingetjes waar je voor betaald wordt als beroepsbeoefenaar" was als begrip geboren. Als een begrip dat vooral een didactisch doel diende, een doel om docenten te helpen om competenties te vertalen in concreet gedrag.
In 2002 verscheen mijn boek "Aan de slag met competenties". In dit boek omschreef ik het begrip "beroepsproducten" als "goederen of diensten die een beroepsbeoefenaar levert aan een interne of externe afnemer, die voldoen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen (specificaties) met betrekking tot het product en/of het proces, en die direct of indirect toegevoegde waarde creëren". En verder: "Het als dan niet kunnen opleveren van een bepaald beroepsproduct dat voldoet aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen, is een maatstaf voor het competent zijn binnen een bepaald beroep." "Een" maatstaf, stond er, niet "de" maatstaf.
Bij mijn weten, is er nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het "beroepsproduct". Of mijn ideeën over beroepsproducten als een hulpmiddel een goed middel zijn bij het inrichten van het onderwijs, is voor zover ik weet nooit wetenschappelijk gevalideerd. Sterker nog, een andere definitie dan de mijne heb ik eigenlijk nooit gelezen. Wie mijn boek "Aan de slag met competenties" serieus heeft gelezen, weet dat voor mij het begrip "beroepsproduct" primair een hulpmiddel was om docenten te helpen om het voor hen veelal te vage begrip "competenties" te vertalen.
Ik vind het begrip nog steeds een mooi begrip, als het gebruikt wordt zoals ik het toen, samen met Jos, bedoelde. Maar als ik op twitter zoek op beroepsproduct, zie ik vooral studenten en leerlingen die klagen over het klote beroepsproduct dat ze op moeten leveren. Soms reageer ik daar op. En telkens weer blijkt dat opleidingen het "beroepsproduct" vooral gebruiken als woord om het traditionele werkstuk een meer beroepsgericht geurtje te geven.
Ook op andere manieren wordt het begrip geheel anders gebruikt dan wij het bedoelden. Bijvoorbeeld als gesteld wordt dat toetsing altijd via beroepsproducten moet geschieden. Dat is het omkeren van de werkelijkheid. Beroepsproducten kunnen een onderdeel zijn van het toetsplan van een opleiding. Dat is iets anders dan dat beroepsproducten de enige entiteiten zijn die in een opleiding getoetst moeten worden. Zeker daar waar "kennis als kennis" belangrijk is in een opleiding, schieten beroepsproducten tekort als toetsinstrument. Dat heb ik in elk geval altijd betoogd.
Ik beschouw me, samen met Jos de Kleijn, nog steeds als geestelijk vader van het begrip. Een begrip dat nooit enige vorm van wetenschappelijke validatie heeft gehad. Dat laatste is voor mij, na tien jaar, reden om te twijfelen aan het feit of het begrip überhaupt wel bruikbaar is. Maar het meest stoor ik me aan die scholen en opleidingen die het begrip inzetten op een manier zoals wij het nooit bedoeld hebben. Ik daag elke onderwijsinstelling die het begrip gebruikt in haar onderwijs- en examenregeling uit om eens een nette, en gevalideerde onderbouwing van het begrip te geven.
En zolang de enige definitie die er is de onze is, die ik vastlegde in "Aan de slag met competenties", verzoek ik elke onderwijsinstelling om aan het begrip niet meer waarde te hechten dan we toen bedoelden.
(Toevoeging: Een collega van me reageerde al dat het begrip internationaal niet uit te leggen is. Dat krijg je als je onzorgvuldig om gaat met begrippen.)
Die avond had Jos de Kleijn een inleiding gehouden op een tweedaagse die we hielden voor docenten van een economische opleiding van de Hogeschool van Rotterdam. Mijn verhaal over het starten van het onderwijsleerproces met problemen uit de praktijk, zijn verhaal over de leerlijnen die de Hogeschool van Amsterdam onderscheidde. We voelden zelf de verbinding, maar wisten die naar ons publiek nog niet in woorden duidelijk te maken. Wat echter op de cursus zelf niet lukte, lukte na twee pilsjes aan de bar wel. Of Jos het als eerste zei of ik, weet ik niet meer. Maar het woord "beroepsproduct" was geboren.
Het woord was een metafoor, die houvast bood in de wereld van het competentiegericht leren. Want waar docenten zich bij competenties vaak weinig konden voorstellen, konden ze zich dat bij een beroepsproduct wel. Het beroepsproduct, "de dingetjes waar je voor betaald wordt als beroepsbeoefenaar" was als begrip geboren. Als een begrip dat vooral een didactisch doel diende, een doel om docenten te helpen om competenties te vertalen in concreet gedrag.
In 2002 verscheen mijn boek "Aan de slag met competenties". In dit boek omschreef ik het begrip "beroepsproducten" als "goederen of diensten die een beroepsbeoefenaar levert aan een interne of externe afnemer, die voldoen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen (specificaties) met betrekking tot het product en/of het proces, en die direct of indirect toegevoegde waarde creëren". En verder: "Het als dan niet kunnen opleveren van een bepaald beroepsproduct dat voldoet aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen, is een maatstaf voor het competent zijn binnen een bepaald beroep." "Een" maatstaf, stond er, niet "de" maatstaf.
Bij mijn weten, is er nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het "beroepsproduct". Of mijn ideeën over beroepsproducten als een hulpmiddel een goed middel zijn bij het inrichten van het onderwijs, is voor zover ik weet nooit wetenschappelijk gevalideerd. Sterker nog, een andere definitie dan de mijne heb ik eigenlijk nooit gelezen. Wie mijn boek "Aan de slag met competenties" serieus heeft gelezen, weet dat voor mij het begrip "beroepsproduct" primair een hulpmiddel was om docenten te helpen om het voor hen veelal te vage begrip "competenties" te vertalen.
Ik vind het begrip nog steeds een mooi begrip, als het gebruikt wordt zoals ik het toen, samen met Jos, bedoelde. Maar als ik op twitter zoek op beroepsproduct, zie ik vooral studenten en leerlingen die klagen over het klote beroepsproduct dat ze op moeten leveren. Soms reageer ik daar op. En telkens weer blijkt dat opleidingen het "beroepsproduct" vooral gebruiken als woord om het traditionele werkstuk een meer beroepsgericht geurtje te geven.
Ook op andere manieren wordt het begrip geheel anders gebruikt dan wij het bedoelden. Bijvoorbeeld als gesteld wordt dat toetsing altijd via beroepsproducten moet geschieden. Dat is het omkeren van de werkelijkheid. Beroepsproducten kunnen een onderdeel zijn van het toetsplan van een opleiding. Dat is iets anders dan dat beroepsproducten de enige entiteiten zijn die in een opleiding getoetst moeten worden. Zeker daar waar "kennis als kennis" belangrijk is in een opleiding, schieten beroepsproducten tekort als toetsinstrument. Dat heb ik in elk geval altijd betoogd.
Ik beschouw me, samen met Jos de Kleijn, nog steeds als geestelijk vader van het begrip. Een begrip dat nooit enige vorm van wetenschappelijke validatie heeft gehad. Dat laatste is voor mij, na tien jaar, reden om te twijfelen aan het feit of het begrip überhaupt wel bruikbaar is. Maar het meest stoor ik me aan die scholen en opleidingen die het begrip inzetten op een manier zoals wij het nooit bedoeld hebben. Ik daag elke onderwijsinstelling die het begrip gebruikt in haar onderwijs- en examenregeling uit om eens een nette, en gevalideerde onderbouwing van het begrip te geven.
En zolang de enige definitie die er is de onze is, die ik vastlegde in "Aan de slag met competenties", verzoek ik elke onderwijsinstelling om aan het begrip niet meer waarde te hechten dan we toen bedoelden.
(Toevoeging: Een collega van me reageerde al dat het begrip internationaal niet uit te leggen is. Dat krijg je als je onzorgvuldig om gaat met begrippen.)
zaterdag 29 september 2012
Eitjes
Wie op twitter zit, maakt het ongetwijfeld op dit moment mee: een terreur van eitjes. Voor de niet twitteraars onder ons: als je op twitter geen profielfoto opload maar gebruikt maakt van de avatars die twitter zelf beschikbaar stelt, dan heb je als avatar een eitje. Je kunt weliswaar kiezen uit verschillende kleuren, maar je blijft een ei.
De laatste dagen is er op twitter sprake van een ware eitjesterreur. Helaas moet ik zeggen dat die eitjes meestal Arabisch klinkende namen hebben. En hun teksten doen soms denken aan een oorlogsscenario van een sterk religieus georiënteerde groepering. Dat is overigens niet altijd zo, en ik moet eerlijk bekennen dat ik ondanks mijn cursus Russsisch van 25 jaar geleden, veel eitjes niet kan volgen.
De grote vraag is natuurlijk: wat is er hier aan de hand? Wat doen al die eitjes op twitter en ook: wat doen wij ertegen. Wat dat laatste betreft, we kunnen ze rapporteren als spam en blokkeren. Daarmee is het eitje natuurlijk snel uitgekookt, maar de mens (of bot) achter het eitje, zal snel een nieuw eitje leggen. En zo zal de eierterreur door gaan.
De terreur heeft inmiddels dusdanige vormen aangenomen, dat ik verwacht dat er snel tegen optreden zal worden. Een minister van eitjes lijkt me wel het minste. En om ieder risico te voorkomen, vind ik ook dat alle pluimveebedrijven preventief geruimd moeten worden. Verder moet elk projectX-feest waarbij vooraf afgesproken is dat er minimaal 10.000 eitjes worden stukgegooid subsidie van de overheid krijgen.
De laatste dagen is er op twitter sprake van een ware eitjesterreur. Helaas moet ik zeggen dat die eitjes meestal Arabisch klinkende namen hebben. En hun teksten doen soms denken aan een oorlogsscenario van een sterk religieus georiënteerde groepering. Dat is overigens niet altijd zo, en ik moet eerlijk bekennen dat ik ondanks mijn cursus Russsisch van 25 jaar geleden, veel eitjes niet kan volgen.
De grote vraag is natuurlijk: wat is er hier aan de hand? Wat doen al die eitjes op twitter en ook: wat doen wij ertegen. Wat dat laatste betreft, we kunnen ze rapporteren als spam en blokkeren. Daarmee is het eitje natuurlijk snel uitgekookt, maar de mens (of bot) achter het eitje, zal snel een nieuw eitje leggen. En zo zal de eierterreur door gaan.
De terreur heeft inmiddels dusdanige vormen aangenomen, dat ik verwacht dat er snel tegen optreden zal worden. Een minister van eitjes lijkt me wel het minste. En om ieder risico te voorkomen, vind ik ook dat alle pluimveebedrijven preventief geruimd moeten worden. Verder moet elk projectX-feest waarbij vooraf afgesproken is dat er minimaal 10.000 eitjes worden stukgegooid subsidie van de overheid krijgen.
maandag 17 september 2012
Het einde van het CDA
Ik ben opgegroeid in het midden van Limburg. In een jeugd, die enkele zekerheden kende. De plaatselijke voetbalclub zou vierde klasse voetballen, met carnaval waren de cafés overvol en bij elke verkiezing zou het CDA de meerderheid halen. Dat laatste wisten, in mijn jeugd, overigens veel dorpsgenoten nog niet. Die stemden namelijk niet CDA, die stemden KVP, de partij die nog nauwelijks tien jaar haar naam van het kiesbiljet had gehaald.
Die dominantie van het CDA was veel jongeren met mij een doorn in het oog. Of we nu links waren of rechts of dat we uit het midden kwamen, we hadden het gevoel dat elke Limburgse verkiezing een overbodige was. Behalve dan de lokale, want daar waren het de lokale lijsten en niet het CDA die domineerden. Logisch ook, want de lijsttrekkers van die lokale lijsten stemden bijna allemaal CDA. Waren er geen lokale lijsten geweest, dan had het CDA in elke gemeente de absolute meerderheid gehad.
Het bekijken van de uitslagen van de laatste tweedekamerverkiezingen, levert dan ook een vreselijk beeld op. Het CDA bestaat niet meer in Limburg. Natuurlijk, er zijn nog enkele Limburgers die, net als in de rest van het land, op de christendemocraten stemmen, maar dat is een kleine minderheid geworden. Het almachtige CDA is opgeslokt, opgegeten en weggevaagd door die andere partijen, waarvan iedereen dertig jaar geleden in Limburg nog vond dat ze van god los waren.
Ik zie me nog staan, als vijftienjarige. We hadden net de Stichting Limbabwe Free Promotion opgericht. Een stichting die geen stichting was, er kwam geen notaris aan te pas. Met Stichting wezen we niet zozeer naar de juridische vorm, maar we vonden het een hele neutrale term voor een organisatie. Geen "partij" of "beweging", dat klonk te politiek om een ieder te verenigen.
De SLFP had als slogan: "Limburg vrij van CDA-dictatuur". Daarbij wisten wij natuurlijk ook wel dat het geen dictatuur in de letterlijke betekenis van het woord was, maar wij voelden te veel almacht bij de christendemocraten. Zoals bij de CSU in Bayern. De posters die we ophingen, toonden een gebroken kruis. Een knipoog naar het onder antimilitaristen populaire gebroken geweertje.
We waren jongens, gewone jongens. Jongens met heel uiteenlopende opvattingen over politiek. Jongens die nu misschien wel stemmen van PVV tot SP, en zelfs in splinters links en rechts daar van. Jongens die kiezen voor VVD of PvdA of D66. Gewone jongens. Maar toen waren we niet gewoon. We waren anders, omdat we wisten dat het politieke monopolie van het CDA geen goede zaak was. Daar streden we tegen.
Dertig jaar later, is het CDA zelfs in Limburg geen partij meer om rekening mee te houden. De stemmen zijn verdwenen. En wij, de gewone Limburgse jongens die ooit toekeken en dachten, zien ons gelijk. Een gelijk dat niets te maken heeft met religieuze of politieke opvattingen. Een gelijk dat alles te maken heeft met een partij die te almachtig was, die te automatisch haar stemmen trok, en daarmee uiteindelijk al haar potentiële kiezers tegen zich in het harnas heeft gejaagd.
Die dominantie van het CDA was veel jongeren met mij een doorn in het oog. Of we nu links waren of rechts of dat we uit het midden kwamen, we hadden het gevoel dat elke Limburgse verkiezing een overbodige was. Behalve dan de lokale, want daar waren het de lokale lijsten en niet het CDA die domineerden. Logisch ook, want de lijsttrekkers van die lokale lijsten stemden bijna allemaal CDA. Waren er geen lokale lijsten geweest, dan had het CDA in elke gemeente de absolute meerderheid gehad.
Het bekijken van de uitslagen van de laatste tweedekamerverkiezingen, levert dan ook een vreselijk beeld op. Het CDA bestaat niet meer in Limburg. Natuurlijk, er zijn nog enkele Limburgers die, net als in de rest van het land, op de christendemocraten stemmen, maar dat is een kleine minderheid geworden. Het almachtige CDA is opgeslokt, opgegeten en weggevaagd door die andere partijen, waarvan iedereen dertig jaar geleden in Limburg nog vond dat ze van god los waren.
Ik zie me nog staan, als vijftienjarige. We hadden net de Stichting Limbabwe Free Promotion opgericht. Een stichting die geen stichting was, er kwam geen notaris aan te pas. Met Stichting wezen we niet zozeer naar de juridische vorm, maar we vonden het een hele neutrale term voor een organisatie. Geen "partij" of "beweging", dat klonk te politiek om een ieder te verenigen.
De SLFP had als slogan: "Limburg vrij van CDA-dictatuur". Daarbij wisten wij natuurlijk ook wel dat het geen dictatuur in de letterlijke betekenis van het woord was, maar wij voelden te veel almacht bij de christendemocraten. Zoals bij de CSU in Bayern. De posters die we ophingen, toonden een gebroken kruis. Een knipoog naar het onder antimilitaristen populaire gebroken geweertje.
We waren jongens, gewone jongens. Jongens met heel uiteenlopende opvattingen over politiek. Jongens die nu misschien wel stemmen van PVV tot SP, en zelfs in splinters links en rechts daar van. Jongens die kiezen voor VVD of PvdA of D66. Gewone jongens. Maar toen waren we niet gewoon. We waren anders, omdat we wisten dat het politieke monopolie van het CDA geen goede zaak was. Daar streden we tegen.
Dertig jaar later, is het CDA zelfs in Limburg geen partij meer om rekening mee te houden. De stemmen zijn verdwenen. En wij, de gewone Limburgse jongens die ooit toekeken en dachten, zien ons gelijk. Een gelijk dat niets te maken heeft met religieuze of politieke opvattingen. Een gelijk dat alles te maken heeft met een partij die te almachtig was, die te automatisch haar stemmen trok, en daarmee uiteindelijk al haar potentiële kiezers tegen zich in het harnas heeft gejaagd.
Labels:
CDA,
Limburg,
tweede kamer,
verkiezingen,
VVD
Abonneren op:
Posts (Atom)