Translate

vrijdag 16 mei 2025

De handtekening die lang niet iedereen zet, maar iedereen moet leren




 “Iedere toekomstige accountant moet na de opleiding een wettelijke controle kunnen uitvoeren.” Dat is het uitgangspunt van onder meer SRA en Novaa. Volgens hen hoort de certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening bij het fundament van het vak. Maar ik vind dat we hier te lichtzinnig over spreken. We vergeten wat die bevoegdheid écht vraagt van de opleiding – in uren, in kosten en in organisatie.

Wat SRA en Novaa willen

SRA en Novaa pleiten ervoor dat iedere afgestudeerde accountant weer bevoegd wordt om wettelijke controles van de jaarrekening uit te voeren. Met andere woorden: elke nieuwe AA-accountant zou de handtekening moeten kunnen zetten onder een controleverklaring. Zij zien dit als onderdeel van een breed en toekomstbestendig profiel voor de mkb-accountant. Volgens hen is de accountant pas echt compleet wanneer hij of zij ook een wettelijke controle van de jaarrekening mag doen – ook als dat in de praktijk zelden voorkomt. Als ik hun argumentatie lees, klinkt het alsof deze versterking van het profiel alleen maar voordelen heeft: meer bevoegdheden, een breder inzetbare accountant, en daarmee een aantrekkelijker beroep. Maar er wringt iets. In hun enthousiaste pleidooi wordt nauwelijks ingegaan op een cruciale vraag: hoe gaan we ervoor zorgen dat al die nieuwe accountants in opleiding de benodigde controle-ervaring opdoen? Die vraag wordt door voorstanders afgedaan als een bijzaak of als “beren op de weg”.[1]

Controle-uren zijn de kern, geen detail

De certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening krijg je niet cadeau; daar staan strenge opleidingseisen achter. Europese regelgeving schrijft expliciet voor dat een toekomstige accountant een flinke dosis praktijkervaring in controles moet opdoen. Artikel 10 van de Europese Auditrichtlijn (2006/43/EG) bepaalt letterlijk: “Ter verkrijging van het op het examen te toetsen vermogen om de theoretische kennis in de praktijk toe te passen, wordt een ten minste drie jaar durende praktijkopleiding gevolgd die in het bijzonder de wettelijke controle van jaarrekeningen, geconsolideerde jaarrekeningen of soortgelijke financiële overzichten omvat. Deze praktijkopleiding wordt voor ten minste twee derden gevolgd bij een wettelijke auditor of een auditkantoor van een lidstaat.”[2]

Van 250 naar 1.500 uur assurance

De Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA) is duidelijk. Voor de RA – en voor accountants met certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening – geldt dat de praktijkopleiding 3.000 uur moet omvatten, waarvan minimaal 1.500 uur aan voorgeschreven werkzaamheden. Daarvan moet ten minste 75% (1.125 uur) bestaan uit wettelijke jaarrekeningcontroles en minimaal 10% (150 uur) uit overige assurance-opdrachten.[3] In de huidige AA-opleiding zonder certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening is de norm veel lager: studenten draaien ongeveer 250 uur aan assurancewerkzaamheden. Dat verschil – 250 tegenover 1.500 uur – is fors. Als de AA opnieuw bevoegd zou worden voor de wettelijke controle van de jaarrekening, dan moet die norm dus flink worden opgetrokken. Niet symbolisch, maar structureel: denk aan 1.000 tot 1.500 uur controlewerk als ondergrens.

Simulaties schieten tekort

Natuurlijk zijn er simulatieopdrachten. Ze zijn waardevol – ik werk er zelf ook mee – maar ze vergen intensieve begeleiding en zijn lastig op grote schaal in te zetten. Een goed uitgewerkte simulatie kan misschien 50 tot 100 uur aan leerervaring bieden, maar niet de honderden uren die nodig zijn om aan de Europese en CEA-normen te voldoen.

In andere landen wél gescheiden

Het is interessant dat in andere Europese landen die splitsing tussen de accountant en degene met certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening wél helder is gemaakt. In België mag alleen de bedrijfsrevisor wettelijke controles uitvoeren. In Duitsland geldt hetzelfde voor de Wirtschaftsprüfer.

Hoge kosten, weinig profijt

Een opleidingstraject met certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening kost al snel €25.000 extra per student.[4]

De AA is meer dan boekhouder

De discussie over de certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening raakt aan een fundamenteel punt: de AA is geen boekhouder. De AA is opgeleid en bevoegd om assurance-opdrachten uit te voeren die verder gaan dan het samenstellen van jaarrekeningen. Denk aan beoordelingsopdrachten (COS 2400) en opdrachten met betrekking tot toekomstgerichte informatie (COS 3400). Toch is er verwarring over wat een AA zonder deze bevoegdheid precies mag verklaren. In mijn artikel “AA-accountant zonder certificeringsbevoegdheid? Let op wat je tekent” heb ik al laten zien dat er risico’s ontstaan voor zowel de accountant als de klant.[5]

Laat de controle een bewuste keuze zijn

In plaats van een verplichte bevoegdheid voor iedereen, zouden we controlewerk een bewuste keuze moeten laten zijn. De certificerende bevoegdheid voor de wettelijke controle van de jaarrekening moet je verdienen, niet verplichten.

Voetnoten

1. Diana Clement (SRA) in: SRA teleurgesteld in voorstel herijking beroepsprofiel, Accountancy Vanmorgen, 11 maart 2025.

2. Richtlijn 2006/43/EG, artikel 10, lid 1.

3. CEA – Eindtermen praktijkopleiding RA: minimaal 3.000 uur praktijkervaring, waarvan minimaal 1.500 uur voorgeschreven werkzaamheden, waarvan 75% (1.125 uur) wettelijke controles en 10% (150 uur) overige assurance.

4. Interne raming o.b.v. extra begeleiding, stagedetachering en simulatievoorzieningen. Geschatte meerprijs: ca. €25.000 per student bij volwaardige controlecomponent.

5. Jurroen Cluitmans, “AA-accountant zonder certificeringsbevoegdheid? Let op wat je tekent”, Full Finance Consultants, 8 oktober 2024. https://www.fullfinance.nl/aa-accountant-zonder-certificeringsbevoegdheid/




woensdag 7 mei 2025

Toen Limburg nog onder Maastricht begon

Waarom de provincie Limburg historisch een naam draagt die niet bij haar verleden hoort

De provincie Limburg staat bekend om haar heuvels, zachte tongval en bourgondische levensstijl. Maar wie denkt dat de naam “Limburg” teruggaat op een eeuwenlange verbondenheid met het gelijknamige middeleeuwse hertogdom, vergist zich. De harde historische waarheid: de Nederlandse provincie Limburg is helemaal geen voortzetting van het oude hertogdom Limburg. Sterker nog: dat hertogdom lag grotendeels buiten de huidige landsgrenzen, in wat nu België is.

De echte stad Limbourg ligt in België

Het middeleeuwse hertogdom Limburg ontleende zijn naam aan de stad Limbourg, gelegen aan de rivier de Vesder, in het huidige Wallonië. Deze burchtstad, gesticht in de 11e eeuw, was het centrum van een kleine, maar invloedrijke regio binnen het Heilige Roomse Rijk. De graven – en vanaf 1101 hertogen – van Limburg regeerden vanuit deze stad over een gebied dat geen enkele overlap vertoonde met het grondgebied van het huidige Nederlands Limburg.

Het Limburg van de middeleeuwen bevond zich ten zuidoosten van Luik, met steden als Eupen, Verviers en Baelen binnen zijn grenzen. Maastricht, Roermond en Venlo kwamen in die tijd niet eens in de buurt van het hertogdom. Zij behoorden tot heel andere gebieden, zoals het hertogdom Gelre of het prinsbisdom Luik.

Een lappendeken van andere staten

De regio die wij nu kennen als Nederlands Limburg was in de middeleeuwen een mozaïek van kleine staten. Roermond en Venlo waren Gelders. Maastricht was een zogenaamd condominium: een stad bestuurd door zowel de prins-bisschop van Luik als de hertog van Brabant. En rondom deze steden lagen tientallen kleine heerlijkheden en abdijgebieden, zoals Thorn en Sint Odiliënberg.

In die tijd kwam de naam “Limburg” in deze regio simpelweg niet voor. De mensen die er woonden, identificeerden zich als Gelders, Luiks of Brabants – maar niet als Limburgers.

Limburg in Nederland: een diplomatiek compromis

De verwarring ontstaat pas in de 19e eeuw. Na de Belgische Revolutie van 1830 en de uiteindelijke afscheiding in 1839 moest Nederland een deel van de toenmalige provincie Limburg afstaan aan België. Het resterende oostelijke stuk bleef bij Nederland. Om dit overgebleven gebied alsnog enige status te geven – en vooral om het als volwaardig lid van de Duitse Bond te laten functioneren – besloot men het de naam “Limburg” te geven.

Een bewuste keuze dus, maar ook een symbolische. Het was een naam die meer op het verleden leek te wijzen dan werkelijk verbonden was met de geschiedenis van het gebied. De provincie kreeg een oude naam, maar had daar geen oude rechten of tradities bij.

Maastricht en Venlo: geen Limburgers van huis uit

Ook Maastricht en Venlo, tegenwoordig beschouwd als belangrijke Limburgse steden, passen historisch gezien niet in het Limburgse plaatje. Beide steden waren garnizoensplaatsen met een sterke militaire functie binnen de Nederlandse staat. Tijdens de Belgische onafhankelijkheidsoorlog in 1830 kozen ze de kant van het koninkrijk der Nederlanden. Maastricht werd zelfs belegerd door Belgische troepen, maar bleef Nederlands. Deze loyaliteit aan Den Haag maakte hen in Belgische ogen suspect en in culturele zin ook 'minder Limburgs'. De huidige provinciale identiteit werd hen als het ware opgelegd, terwijl hun historische wortels elders liggen.

Taal en cultuur bevestigen het verschil

Zelfs taalkundig is het verschil zichtbaar. Het dialect van het historische hertogdom Limburg – in de streek rond Limbourg en Eupen – is doorspekt met Waalse en Duitse invloeden. In Nederlands Limburg daarentegen klinkt een mengeling van Brabants, Gelders en Maaslands. Ook het rechtssysteem, de architectuur en het culturele erfgoed wijken af van dat van het oude hertogdom.

Conclusie: Limburg is een 19e-eeuwse vergissing

Wie op zoek is naar historische continuïteit, vindt die niet tussen het oude hertogdom Limburg en de huidige provincie in Nederland. De naam is een product van politiek en diplomatiek gewinkel in de 19e eeuw. De verbondenheid met het echte Limburg – in Wallonië – bestaat in naam, maar niet in daden, cultuur of geschiedenis.

Toch is dat geen reden tot treurnis. Identiteit groeit, verandert en vormt zich door de tijd. De provincie Limburg mag dan geen middeleeuws hertogdom zijn – het heeft in anderhalf eeuw een eigen karakter opgebouwd. Maar de historische eerlijkheid gebiedt te zeggen: Nederlands Limburg is Limburg in naam, maar niet in oorsprong.


Bronverwijzingen

  1. Wikipedia: Hertogdom Limburg (1061-1795)
    Wikipedia, de vrije encyclopedie

  2. GenWiki: Geschiedenis van Limburg: Algemeen overzicht
    GenWiki

  3. Rijksmuseum: Kaart van het hertogdom Limburg en het graafschap Valkenburg

  4. ISGeschiedenis: De geschiedenis van het hertogdom Limburg (1839 – 1866)
    IsGeschiedenis

  5. Wikipedia: Blokkade van Maastricht (1830-1833)
    GenWiki+7Wikipedia, de vrije encyclopedie+7marsethistoria.nl+7

  6. Wikipedia: Beleg van Venlo (1830)
    Wikipedia, de vrije encyclopedie

  7. Maastricht Vestingstad: Opheffen van de vesting
    Wikipedia, de vrije encyclopedie+5Stichting Maastricht Vestingstad+5AbsoluteFacts+5

  8. Maastricht University: Staatkundige geschiedenis van Limburg 1794-1867
    law.maastrichtuniversity.nl